Vathorst

Fietsroute Vathorst-Amersfoort Centrum door Boerderijenkamer, procedureel

Vervolg

De raad is op basis van een aantal vastgestelde randvoorwaarden (o.a. moties)  accoord gegaan met een fietsroute binnendoor. Het is een essentiele taak van de raad om te toetsen of aan dit beleid wordt voldaan. Uiteraard niet achteraf met een mogelijke 'sorry', maar natuurlijk voordat het besluit definitief wordt en voordat tot uitvoering zal worden overgegaan.

In dat kader is afgesproken om aan het einde van de voorontwerp-fase van een bestemmingsplan, dat het college de raadscommissie informeert: "De raad toetst dan het voorontwerp aan de gestelde kaders, beoordeelt hoe het college de inspraak op het voorontwerp heeft verwerkt en kan zaken meegeven aan het college. Daarna wordt het bestemmingsplan naar de provincie gestuurd en vervolgens ter inzage gelegd." (uit 'De rol van de raad bij ruimtelijke ordeningsplannen' ). Door zo te handelen kan de raad tijdig haar oordeel geven. Dat in de praktijk verschil gemaakt wordt tussen complexe en minder complexe plannen is arbitrair, maar doet niets af aan het tijdig informeren en kunnen handelen van de raadscommissie. Wat in het geval van de fietsroute speelt, is de vraag of de raad van mening is dat het Voorlopig Ontwerp (in voldoende mate) voldoet aan de door de raad gestelde randvoorwaarden. Door voorafgaande aan het voorontwerp-bestemmingsplan al een vrijstelling ex art 19.2 WRO bij de provincie aan te vragen, kan in de praktijk inhouden, dat de raad pas een oordeel kan geven of aan de door haar gestelde eisen is voldaan, nadat een andere overheid (of zelfs de bestuursrechter) reeds een uitspraak heeft gedaan.

De SGLA is het met deze procedure volstrekt oneens, zeker omdat duidelijk is dat het VO niet aan alle gestelde voorwaarden van de raad voldoet. Het is o.i. daarom niet aan het college, maar aan de raad of in voldoende mate aan de gestelde eisen wordt voldaan (denk ook aan de 2 moties) en hiervoor vrijstelling kan worden gevraagd.

Als al een vrijstellingsprocedure gestart moet worden, vinden wij dat deze art.19.2 WRO-procedure dan tenminste gelijktijdig met een voorontwerp van het bestemmingsplan ter inzage gelegd had dienen te worden. Beide procedures zouden dan gelijk op kunnen gaan, zodat de commissie zich kan uitspreken t.b.v. de behandeling in de PPC in het kader van de bestemmingsplan-procedure en over  het starten van een mogelijke vrijstellingsprocedure.  Via het spreekrecht kan de burger de raad een toelichting geven op het participatie-proces en de ingebrachte zienswijze op het VO. Zo handelend is zinvol en niet, zoals nu gebeurt, wellicht pas achteraf, als de provincie (via Verklaring van geen bezwaar) en de bestuursrechter mogelijk al uitspraak hebben gedaan.

Tegen deze gang van zaken maakt de SGLA dan ook ernstig bezwaar. Het is niet alleen onlogisch, maar ook omdat dit de geloofwaardigheid van de politiek aantast. De SGLA verzoekt het college te wachten met het indienen van een verzoek tot vrijstelling op grond van art.19.2 WRO totdat behandeling in de commissie heeft plaatsgevonden (separaat of gelijktijdig met de ingediende zienswijzen op het voorontwerp bestemmingsplan (-herziening).