Baggerberging

beroep goedkeuringsbesluit GS van Utrecht d.d. 6 april 2004

Amersfoort, 7 juni 2004

Onderwerp: beroep goedkeuringsbesluit GS van Utrecht d.d. 6 april 2004 nr. 2004REG0007731

Geacht college,

Op 6 april 2004 heeft Gedeputeerde Staten van Utrecht (GS) het gewijzigd vastgestelde bestemmingsplan “Baggerspeciedepot Zevenhuizen 2003” gedeeltelijk goedgekeurd. De vereniging Samenwerkende Groeperingen Leefbaar Amersfoort (SGLA) tekent hierbij beroep aan tegen deze goedkeuring en gedeeltelijke onthouding van goedkeuring.

Het beroep richt zich tegen:

1. Aanwijzingsbesluit zelf

2. Voorwaarden aanwijzing

a. Locatiekeus

b. Detaillering

3. Het bestemmingsplan

a. vorm bestemmingsplan

b. nalaten uitwerking

4. Bestemming baggerspeciedepot van 92 ha

a. onthouding goedkeuring 33 ha

b. onthouding goedkeuring ‘nadere eisen’

5. Ontbreken hindercontour

6. Plankaart

7. Bijlage: ter completering van onderbouwing over nut en noodzaak: alternatief sporenbeleid

Inleiding:

De provincie heeft in 1999 in een Tweede partiële herziening van het Streekplan Provincie Utrecht de locatie Zevenhuizen in Amersfoort aangewezen als stortlocatie van baggerspecie. Op 26 maart 2003 is deze herziening onherroepelijk geworden.  Op basis hiervan heeft de firma Smink een aanvraag voor een milieuvergunning op grond van de Wet milieubeheer ingediend bij GS van Utrecht. Inmiddels was in Amersfoort de discussie opgelaaid in hoeverre een stortlocatie zo dicht bij een nieuw te bouwen woonwijk nog wel naar de burgerij te verantwoorden was. De uitslag van de daarop volgende verkiezingen liet zien dat het draagvlak hiervoor niet vanzelfsprekend was. Gekozen werd om de hele ontwikkeling nog eens kritisch te bekijken en vooral te kijken of er alternatieven waren voor het storten van baggerspecie (op zo’n korte afstand van toekomstige woningbouw).

Op basis van provinciale gegevens omtrent aanbod en verwerkingscapaciteit was er voor GS een spoedeisend belang dit niet af te wachten en 27 augustus 2002 een aanwijzingsbesluit te nemen. In dit aanwijzingsbesluit wordt de gemeente Amersfoort opgedragen op door de provincie geformuleerde voorwaarden een bestemmingsplan te maken dat EEN baggerberging zonder nog nader te doorlopen procedures mogelijk maakt. De gemeente Amersfoort heeft besloten zelf het bestemmingsplan te maken en dit niet over te laten aan de provincie in de overtuiging op die manier zelf nog invloed te hebben op de ruimtelijke invulling. Gelijktijdig is afgesproken dat er naar alternatieve verwerkingen gezocht zou worden, waardoor de baggerstort wellicht niet meer noodzakelijk zou zijn. (zie punt 7).

Hoewel wij als vereniging tegen, tegen de komst van een baggerberging, naast de ook al aanwezige vuilstort zo dicht op een woonwijk zijn, is deze vraag niet meer van belang, omdat over de locatiekeuze zelf al een onherroepelijke uitspraak is gedaan bij de Tweede partiële herziening Streekplan Provincie Utrecht.

Ons beroep richt zich tegen:

1.      Aanwijzingsbesluit zelf

Op onze bedenkingen tegen het aanwijzingsbesluit verwijst GS vooral naar de reeds doorlopen procedures m.b.t. de Tweede partiële herziening van het Streekplan Provincie Utrecht en de uitspraak van de Raad van State, die de beroepen tegen deze herziening ongegrond heeft verklaard. Deze uitspraak wordt gebruikt als onderbouwing voor het aanwijzingsbesluit. Het mogen bestemmen van gebied als stortlocatie, staat voor ons echter niet gelijk aan het geven van een aanwijzing met door de provincie opgelegde voorwaarden. Het geven van een aanwijzing raakt een gemeente in haar meest fundamentele bevoegdheid, namelijk het binnen een Streekplan (plan op hoofdlijnen) zelf mogen bestemmen en uitwerken van gronden. M.a.w. er moet een heel dringende noodzaak zijn om tot een aanwijzing te komen. In de beantwoording op de bedenkingen valt daarover weinig te vernemen. Er wordt slechts gesproken over een overschot, maar over de hoeveelheid en op welke termijn wordt verder niet ingegaan.

Over het feit dat het provinciale zelfverzorgingsprincipe al twee jaar is verlaten, wordt ook niet gesproken. Bij het uitkomen van de marktverkenningen in mei uit het “Eindrapport Marktverkenning Alternatieven Baggerberging Zevenhuizen, Fase I”d.d. 21 april 2004,  (MMG-advies) bleek ons pas die verandering in beleid. Uit dit advies bleek niet alleen dat de gehanteerde hoeveelheden bagger flink naar beneden dienen te worden bijgesteld, maar vooral dat het zelfvoorzieningsprincipe al op 1 mei 2002 is komen te vervallen. Op het moment dat GS de gemeenteraad uitnodigde voor een hoorzitting i.v.m. een mogelijke aanwijzing en besloot tot het nemen van een aanwijzing (27 aug. 2002) bleek het principe van zelfvoorziening al vervallen en daarmee dus ook de enig denkbare dringende noodzaak en spoedeisendheid ervan: onthutsend!

Juist deze verandering in beleid had aanleiding moeten tot een nieuw onderzoek om te beoordelen of het geven van een aanwijzing nog wel relevant, noodzakelijk of spoedeisend was. Een discussie met de gemeenteraad wat de gevolgen van het verlaten van dit principe betekende voor de baggermarkt, de positie van Zevenhuizen, enz. is niet gevoerd. Geen pas op plaats, nee versneld doorgaan. Toen de mogelijke nut en noodzaak kwam te vervallen, besloot GS tot zo’n ingrijpende maatregel, zo’n ongekend zwaar bestuurlijk middel. Onthutsend ook omdat dit betekent dat toen de gemeenteraad van Amersfoort haar beleid inzake de baggerstort Zevenhuizen wilde herzien, de provincie zeer relevante informatie heeft achtergehouden, want zo’n regeling wordt niet op een zondagnamiddag genomen.

Het achterhouden van deze informatie plaatst ook de Tweede partiële herziening van het Streekplan Provincie Utrecht in een ander daglicht. Als de baggeraanbieders vrij zijn om bagger in het gehele land aan te bieden, gaat het in eerste instantie niet meer om een bestuurlijk provinciaal probleem, maar is het vooral een zaak voor de aanbieders zelf. (En het is maar de vraag hoeveel invloed de provincie daar nog op heeft.). Als het niet meer gaat om een provinciale verantwoordelijkheid, is het in die zin ook niet meer een provinciaal probleem en vervalt de grond voor een aanwijzing. Gezien deze nieuwe situatie en de marktverkenningen uit het MMG-advies moet niet met versnelde spoed nieuwe stortlocaties worden aangelegd, maar moet gezamenlijk bekeken worden in hoeverre dit nog een juiste keus is, voor nu of in de toekomst.

Conclusie: De provincie die zitting heeft (gehad) in verschillende werkgroepen aangaande de baggerproblematiek, heeft verzuimd relevante informatie tijdens besluitvormingsprocedures openbaar te maken en/of te bediscussiëren. Sterker, door de nieuw ontstane situatie waar per 1 mei 2002 het provinciale zelfvoorzieningsprincipe was komen te vervallen, is ook de provinciale nut en noodzaak discussie en de genoemde spoedeisendheid op dit gebied komen te vervallen. Deze wijziging had aanleiding moeten zijn tot heroverwegen, discussie en afstemmen. Hierbij komt verder nog dat volgens het MMG-advies het provinciaal baggeraanbod naar beneden dient te worden bijgesteld. Met deze kennis (of beter het achterhouden hiervan) komt de hele locatiekeus Zevenhuizen ter discussie te staan en is zeker geen grond meer voor een aanwijzingsbesluit.

2.      Voorwaarden aanwijzing

a. Locatiekeus

Naast het aanwijzingsbesluit zelf hebben wij ook in onze zienswijze en bedenkingen bezwaren geuit tegen de daarin gestelde voorwaarden dat de locatie ook open dient te staan voor andere ‘baggerstorters’. Dit laatste moet worden toegestaan zonder nadere specificatie van de manier waarop gestort dient te worden en de gevolgen daarvan voor de infrastructuur. De gestelde voorwaarden ontkrachten de argumenten op basis waarvan juist voor de locatie Zevenhuizen is gekozen als baggerstortlocatie.

Doorslaggevend hiervoor is geweest dat er een initiatiefnemer was, het afvalstoffenbedrijf de firma Smink. Met dit bedrijf wordt al jaren onderhandeld. GS heeft zelfs nog een nader aanvullende MER uitgevoerd voor zij tot een definitieve locatiekeus voor Zevenhuizen kwam, omdat initiatiefnemer een omkaderd putdepot wilde en dit in de beoordeling van het eerdere voorstel betreffende de locatiekeus niet was meegenomen. Daarnaast heeft de aanwezige en daarop ‘afgestemde’-infrastructuur een belangrijke rol gespeeld. Al deze zaken samen zijn doorslaggevend geweest voor GS om bij de locatiekeus zelfs niet voor het MMA (meest milieuvriendelijke alternatief) te kiezen.

Met deze voorgeschiedenis en motivering van de locatiekeus voor een baggerstort is het bestuurlijk onzorgvuldig om in de voorwaarden van het aanwijzingsbesluit ineens op te nemen, dat het bestemmingsplan ook de realisering van een baggerspeciedepot door derden zonder verdere procedures rechtstreeks mogelijk moet maken, dus ongeacht de inrichting daarvan. Door deze verruiming wordt eveneens in strijd gehandeld met de MER die ten grondslag heeft gelegen van de Tweede partiele herziening van het Streekplan Provincie Utrecht. Na het onherroepelijk worden van de locatiekeus op deze grondslag, lijkt GS nu te doen voorkomen, dat elk baggerdepot in overeenstemming is met de locatie(keus). Nu kan zonder aanvullende MER ineens het hele gebied worden aangewezen als baggerspeciedepot zonder beperking in ligging of inrichting.

Door niet langer vast te houden aan het initiatief  Smink, ontbreekt een dragende motivering voor het vasthouden aan de locatie Zevenhuizen.  Hierdoor handelen GS in strijd met de vereiste zorgvuldigheid.

b. Detaillering

Het argument dat nadere detaillering niet mogelijk is, omdat er nog geen onherroepelijke milieuvergunning ligt, vinden wij een ontkenning van al het voorafgaande. Enige speelruimte in een bestemmingsplan opnemen, is iets anders dan meer dan de dubbele grondoppervlakte reserveren en niet nader concretiseren, terwijl een milieuaanvraag (dus situering, inrichting, enz. als gevolg van veel bestuurlijk overleg) op afhandeling wacht. Het in overleg met Smink toewerken naar een steeds beperktere omvang van het baggerdepot geeft een beleidskader aan, namelijk zo min mogelijk grond aanwenden voor het feitelijke baggerdepot. Als dit kader met deze uitkomst in het bestemmingsplan wordt opgenomen, is sprake van een nadere uitwerking van de Tweede partiële herziening en komt dit de rechtszekerheid ten goede.Door dit in het bestemmingsplan op te nemen, worden andere marktpartijen niet uitgesloten, maar wordt beleid c.q. een toetsingskader over wat wenselijk wordt gevonden vastgelegd.

In het te kiezen toetsingskader moeten de gevolgen van de bestemming duidelijk en inzichtelijk zijn, zowel wat betreft feitelijk baggerdepot, infrastructuur, zandopslag en verwerking en andere aanverwante activiteiten. Het is de gemeente die hiervoor kaders hoort op te stellen en niet andersom: dat een gemeente later wel eens ziet welke kaders het zijn geworden. Het bestemmingsplan dient de criteria te bevatten waaraan de milieuvergunning getoetst dient te worden. Hier vindt een omkering van zaken plaats. Nu wordt er een ‘grote wijde zak’ gecreëerd, waarin alles ‘probleemloos’ schijnt. Dit is een aantasting van de rechtszekerheid.

3.      Het bestemmingsplan

a. Vorm bestemmingsplan

Als voorwaarde geeft GS op, dat de vorm van het bestemmingsplan een gedetailleerd plan moet zijn. Met een gedetailleerd plan bedoelt GS dat de bestemmingen in het bestemmingsplan de baggerberging c.a. rechtstreeks mogelijk dienen te maken, d.w.z. zonder uitwerking, wijziging, vrijstelling of aanlegvergunning. Voor GS staat dit gelijk aan het integraal overnemen van de Tweede partiële herziening van het Streekplan Provincie Utrecht, waarbij elk nieuw toegevoegd toetsingskader of nadere concretisering van de Tweede partiële herziening van het Streekplan Provincie Utrecht wordt gezien als een belemmering in beleid. GS rechtvaardigt deze wel zeer beperkte ‘gedetailleerdheid’ door te verwijzen naar de uitspraak van de Raad van State, die in haar uitspraak inzake de Tweede partiële herziening zegt dat zij deze Streekplanherziening (uitgaande van een plan op hoofdlijnen), voldoende concreet vindt. Wat in het kader van een Streekplanherziening misschien concreet genoeg is, wil niet zeggen dat dit ook voor het bestemmingsplan voldoende concreet is. Zeker in een bestemmingsplan waarin maar één bestemming voor een heel groot gebied geregeld wordt, moeten gevolgen en effecten beoordeeld kunnen worden. Dat ontbreekt hier volledig.

De hele infrastructuur die al zoveel discussie heeft gegeven en waarop al geanticipeerd is, wordt nu ongewis. Deze opgelegde globaliteit is des te onbegrijpelijker, gezien de milieuaanvraag waarover de provincie binnen afzienbare tijd een besluit moet nemen. Wat over een paar maanden besloten kan worden over de ruimtelijke invulling, kan ook nu hier besloten worden. In ruimtelijke zin is dit goedgekeurde bestemmingsplan dan ook niet meer en niet minder dan letterlijk een blanco cheque. De financiële haalbaarheid die gekoppeld was aan het voorstel van de firma Smink, is door dit bestemmingsplan zo ruim op te stellen, volledig onbekend en ongewis geworden. Hierdoor wordt zelfs vestiging door derden rechtstreeks mogelijk gemaakt.

Zo dienen op deze manier de milieuvergunning en de afgesloten convenanten als vervanging van het ontbrekende toetsingskader in het bestemmingsplan en nemen hiermee de rol en functie van het bestemmingsplan over. Door dit globale, in de optiek van GS ‘gedetailleerde’ bestemmingsplan heeft de provincie alle vrijheid een milieuvergunning af te geven, die ruimtelijk gezien weinig beletsel vormt. Dit tast het recht van anderen, van burgers en een gemeenteraad aan. Wij zijn het daarom volstrekt oneens, dat het hier om een gedetailleerd bestemmingsplan gaat.  Wij vinden het ontbreken van meer gedetailleerdheid dan ook, anders dan GS, in strijd met het aanwijzingsbesluit.

b. Nalaten uitwerking

Dat een bestemmingsplan een nadere concretisering van een Streekplan (en dus deze Tweede partiële herziening) inhoudt, lezen wij ook in de uitspraak van de Raad van State ‘Tweede partiële herziening Streekplan Prov. Utrecht 2003’. De Raad van State kon m.b.t. een waardevermindering van eigen bezit nog geen uitspraak doen, omdat “nadere besluitvorming in het kader van de uitwerking van de partiële herziening in een bestemmingsplan ten tijde van het bestreden besluit nog moest plaatsvinden en er ook verder nog geen duidelijkheid bestond over de precieze situering en inrichting van het baggerdepot.” Deze uitspraak veronderstelt dat deze duidelijkheid er bij dit bestemmingsplan dus wel is. Op deze omissie antwoordt GS, dat “de situatie ten opzichte van de partiële herziening nog niet gewijzigd is”. Dat is niet correct, omdat na de onherroepelijke uitspraak van de Raad van State inzake de Tweede partiële herziening, de firma Smink een milieuaanvraag heeft ingediend, nieuwe convenanten zijn ondertekend en geen openbare aanbesteding heeft plaatsgevonden of zoiets. N.B. in deze convenanten wordt deels geregeld, wat in een bestemmingsplan, als publiek juridisch instrument, geregeld dient te worden. Wij hebben ernstige bezwaren tegen de opgelegde globaliteit van dit bestemmingsplan.

4.      Bestemming baggerspeciedepot van 92 ha

a. Onthouding goedkeuring 33 ha

De 92 ha is in het verleden opgevoerd als zoekgebied, omdat toen nog niet duidelijk was, waar precies de baggerberging zou komen en hoe. De afgelopen jaren is steeds duidelijker geworden hoe en waar bij het doorgaan van de baggerstort, de inrichting er uit zou komen te zien. De omvang van het baggerdepot werd steeds compacter. Het is toch vreemd, dat op het moment dat blijkt dat de omvang van het depot kleiner en compacter kan en wordt voorgestaan, ineens het hele zoekgebied de bestemming baggerspeciedepot te geven. Wij zijn het niet eens met het feit dat het hele gebied de bestemming baggerspeciedepot heeft gekregen.

Wij zijn het volstrekt oneens met het onthouden van goedkeuring aan de opgenomen 33 ha (art.4 lid 1, sub a onder 2 van de voorschriften) als maximale oppervlakte voor te storten baggerspecie. Door het opnemen van 33 ha achterwege te laten, ontbreekt het inzicht in de gevolgen en effecten van deze gehanteerde oppervlaktemaat. Er wordt geen recht gedaan aan alle voorgaande beleidskeuzes c.q. opgestelde en doorslaggevende kaders. Zonder oppervlaktemaat op te nemen is iedere baggerberging mogelijk. Dat is een van onze bezwaren. Als er dan een recht gevestigd wordt, dan wel transparant. Juist omdat het initiatief Smink de basis is van het aanwijzingsbesluit (daarna nog eens herbevestigd in convenanten) zien wij niet in waarom deze 33 ha in strijd zou zijn met het aanwijzingsbesluit. Van een echte tegenstrijdigheid is o.i. geen sprake, wel van een gezochte tegenstrijdigheid. Door het opnemen van deze 33 ha kan een baggerdepot van 2 miljoen m3 rechtstreeks mogelijk gemaakt worden. In de onlangs gesloten convenanten is de 33 ha ook als maat opgenomen. Om de daarin gemaakte afspraken gewoon ook op te nemen in het bestemmingsplan zou gewoon vanzelfsprekend moeten zijn, zeker gezien de hele voorgeschiedenis. Als aan deze 33 ha goedkeuring wordt onthouden, omdat deze volgens GS in strijd zou zijn met het aanwijzingsbesluit, dan verwijzen wij hiervoor naar het beroepschrift van de gemeente, waarin een aantal voorbeelden genoemd worden van goedgekeurde tegenstrijdigheden. (Iets dat wij trouwens met ongeloof en enige schaamte gelezen hebben.)

Deze voorbeelden geven in ieder geval aan dat bij het aanmerken als ‘in strijd met het aanwijzingsbesluit’ sprake is van willekeur. Deze willekeur levert geen bijdrage aan de geloofwaardigheid van het openbaar bestuur en doet ook geen recht aan de maatschappelijke discussie, zorg en politiek-bestuurlijke legitimiteit over de komst van een baggerbergingsdepot.

b. Onthouding goedkeuring ‘nadere eisen’

GS heeft eveneens goedkeuring onthouden aan art.4 lid 4 van de voorschriften. Waar het om het opgenomen convenant zelf gaat, zijn wij het hier mee eens. Wij vinden dat zaken die essentieel zijn voor de invulling van het bestemmingsplan in het bestemmingsplan zelf geregeld dienen te worden. Door te kiezen voor een convenant, als private overeenkomst, wordt anderen een gewaarborgde beroepsprocedure ontnomen. Wat onderling kan worden afgesproken, kan ook publiek. Via het opnemen van bijvoorbeeld een wijzigingsbevoegdheid is er voldoende flexibiliteit in een bestemmingsplan te brengen. Helaas is dit niet de motivatie om goedkeuring aan dit artikel te onthouden. Deze ‘nadere eisen’ regeling is een noodgreep geweest van de gemeente om zelf nog invloed te houden/krijgen op de invulling van het gebied. Wij kunnen ons vinden in de onthouding van goedkeuring, maar niet in de motivatie ervan. Wij vinden dat er gewoon een fatsoenlijk bestemmingsplan gemaakt dient te worden, een bestemmingsplan waarin het voor iedereen duidelijk is, wat kan, mag en moet op voorwaarden waarvan.

5.      Ontbreken hindercontour

De provincie stelt dat er in het bestemmingsplan Vathorst een hindercontour van minimaal 500 m is vastgesteld ten opzichte van de uiterste grens van het plangebied, als gevolg van het baggerspeciedepot. Het bevreemdt ons, dat er in het bestemmingsplan ‘Baggerspeciedepot Zevenhuizen 2003”zelf geen regelen zijn opgenomen omtrent een op te nemen hindercontour als gevolg van de inrichting. Noch in de voorschriften, noch op de plankaart. Juist voor wat betreft een baggerspeciedepot op zo’n korte afstand van (toekomstige)  woonkernenbebouwing, dient duidelijk te zijn welk beleid wordt voorgestaan. Nu wordt er in onderhavig bestemmingsplan niets aangaande een hindercontour geregeld, terwijl bij de locatiekeus voor een baggerspeciedepot in Zevenhuizen is uitgegaan van de afwezigheid van woonkernen binnen een zone van 1000 m. (N.B. tijdens  het opstellen van het rapport om te komen tot een locatiekeus was de begrenzing van de aangrenzende Vinexlocatie Vathorst nog niet definitief vastgesteld). Wij vinden dat dit criterium tot uitdrukking moet komen in de voorschriften. Als 1000 m een criterium is geweest, dient een hindercontour ook of juist vanuit dit plan te worden geregeld en niet als sluitstuk in de procedure zoals de provincie nu voorstelt. De provincie wil pas een uitspraak doen over de afstand van hindercontour op basis van een onherroepelijke milieuvergunning en de gegevens van de inwerkingzijnde inrichting. Wij zijn van mening dat een hindercontour als gevolg van de inrichting in dit bestemmingsplan dient te worden opgenomen.

Bij heel veel industrieterreinen wordt gewerkt met een bepaalde milieuzonering, afhankelijk van de milieucategorie waarin bedrijven zijn opgenomen, opgenomen in een Staat van Inrichting als onderdeel van de voorschriften. Met dit beleid wordt beoogd om naast brontechnische milieuvoorwaarden (hinderwet) ook voldoende afstand tot gevoelige functies te garanderen. Terwijl het hier om verschillende bedrijfsactiviteiten gaat, is er in dit bestemmingsplan niets opgenomen over een voorgestane milieuzonering. De provincie heeft steeds gesproken over een hindercontour van 500m, maar laat deze contour nu afhangen van de milieuvergunning. Wij vinden dat die duidelijkheid nu al gegeven dient te worden en dat het minimaal de omvang van de voorgestane hindercontour deel moet uitmaken van de voorschriften. Dit achterwege laten geeft onvoldoende duidelijkheid en zekerheid.

6.      Plankaart

Ook tegen de volgende onderdelen richt ons beroep zich:

1. Wij zijn het oneens met dat feit dat het hele gebied van 92 ha op de plankaart bestemd is als baggerspeciedepot.

2. Op de plankaart ontbreekt een hindercontour als gevolg van het baggerspeciedepot of de bestemming baggerspeciedepot. Als gevolg van een baggerspeciedepot zal een hindercontour in acht genomen moeten worden. Dat moet zichtbaar gemaakt worden op de plankaart.

3. Op de plankaart ontbreekt de situering van de inrichting (baggerdepots, infrastructuur, aanverwante voorzieningen), waardoor niet duidelijk wordt hoe dit gebied benut gaat worden. Ten onrechte wordt dit niet ondervangen door een uitwerkingsplicht.

7.      Bijlage: ter completering van onderbouwing over nut en noodzaak: alternatief sporenbeleid

Provincie en gemeente zijn samen overeengekomen om naar alternatieven te zoeken, zodat de baggerberging bij Zevenhuizen overbodig zou kunnen worden. Tegelijkertijd is afgesproken om twee sporen te volgen. Het zoeken naar alternatieven als een spoor en tegelijk het voortzetten van de ruimtelijke ordeningsprocessen i.v.m. provinciale nut en noodzaak van voldoende baggerverwerkingscapaciteit. Dit laatste uiteraard vanuit de plicht van het provinciale zelfvoorzieningsprincipe. Dit tweesporenbeleid was het maximaal haalbare tussen GS en gemeente. Wij waren daar deels gelukkig mee, omdat voor het eerst ook bestuurlijk er een opdracht lag alternatieve verwerking  te onderzoeken. Ongelukkig waren wij met het twee sporenbeleid zelf. Het doorgaan met juridische ruimtelijke procedures betekent het vestigen van een recht. Met de vaststelling van het bestemmingsplan is een recht gevestigd, dat dan nog wel niet onherroepelijk is, maar ook niet zomaar weer ongedaan kan worden. Het op dat moment nog zoeken naar alternatieven om de baggerberging overbodig te maken, is dan niet erg realistisch.

Vervolgens liet het hele aanwijzingsbesluit verder weinig ruimte om eerst nog enige tijd alleen het spoor naar alternatieven te volgen. Een hoge dunk van het zoeken naar alternatieven hebben wij door het aanwijzingsbesluit niet gehad. Zo bleek het bij het zoeken naar alternatieven voor de maximaal te storten capaciteit in Zevenhuizen (3 miljoen m3 ), gezocht moest worden naar een alternatief van 7 miljoen m3. Pas als de provincie een oplossing had voor 7 miljoen bagger, zou de baggerstort in Zevenhuizen niet doorgaan. Moeilijk te volgen, maar dat was de voorwaarde van de provincie. Het samen zoeken naar alternatieven, met als doel te proberen de baggerberging in Zevenhuizen niet door te laten gaan, werd zo welhaast onmogelijk. De vaart die GS heeft gezet achter het realiseren van een bestemmingsplan doet geen recht aan het serieus willen zoeken naar alternatieven n.b. van een dergelijke omvang. In het niet serieus willen zoeken naar andere verwerkingsmanieren om Zevenhuizen overbodig te laten zijn oplossingen, worden wij gesterkt door het niet communiceren van het laten vervallen van het provinciale voorzieningsprincipe. Het op deze manier zoeken naar alternatieven, de grote globaliteit van het bestemmingsplan, het laten vervallen van het provinciale voorzieningsprincipe, het naar beneden bijstellen van het baggeraanbod  volgens het MMG-advies, maakt het voor ons moeilijk het provinciale beleid te doorgronden.

Conclusie:

Gezien het bovenstaande concludeert de SGLA dat het besluit van GS van 27 augustus 2002, tot het geven van aanwijzingen op grond van artikel 37, vierde en vijfde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, niet met de vereiste zorgvuldigheid tot stand is gekomen. Aangezien het aanwijzingsbesluit niet, althans niet geheel zijn grondslag vindt in de Tweede partiële herziening van het Streekplan Provincie Utrecht, verzoeken wij u dit aanwijzingsbesluit te vernietigen. Het aanwijzingsbesluit vormt de pijler, waarop dit bestemmingsplan rust en tot stand gekomen is. Dit alleen is reden om het bestemmingsplan te vernietigen. Daarnaast vormt de globaliteit, het ontbreken van voldoende concretisering reden het bestemmingsplan te vernietigen.  De SGLA verzoekt u op grond van het bovenstaande, met verwijzing naar de door de gemeenteraad ingediende beroepschriften, zowel het aanwijzingsbesluit, als het bestemmingsplan “Baggerspeciedepot Zevenhuizen 2003” te vernietigen.

Verder dienen onze bedenkingen ingediend bij Gedeputeerde Staten dd. 14 okt. 2003 tegen het gewijzigd vastgestelde bestemmingsplan, als hier herhaald en ingevoegd. De SGLA behoudt zich het recht toe nog met aanvullingen te komen, als nieuwe informatie daartoe aanleiding geven.

Hoogachtend, namens de Samenwerkende Groeperingen Leefbaar Amersfoort

P. de Langen, voorzitter

R. Norp-Kruiderink, vice-voorzitter

Verder verwijzen wij naar de stukken zoals deze ook door de gemeente zijn/worden toegestuurd:

*. Goedkeuringsbesluit provincie Utrecht dd. 6 april 2004 nr. 2004REG000773i

*. (MMG-advies): “Eindrapport Marktverkenning Alternatieven Baggerberging  Zevenhuizen, Fase I, dd. 21 april 2004”

*. Uitspraak R.v St. 26 maart 2003 Tweede partiële herziening streekplan Prov. Utrecht

*. Aanwijzingsbesluit 27 aug. 2002 nr. 2002WEM003001i

* .Beroepschrift gemeente Amersfoort dd. 4 juni 2004 tegen gedeeltelijk goedgekeurde bestemmingsplan “Baggerspeciedepot Zevenhuizen 2003

*. Verzoek om voorlopige voorziening door gemeente Amersfoort dd. 4 juni 2004 tegen gedeeltelijk goedgekeurde bestemmingsplan “Baggerspeciedepot Zevenhuizen 2003