Hoorzitting Baggerspeciedepot Zevenhuizen 2003, d.d. 18 februari 2004
Hoorzitting Baggerspeciedepot Zevenhuizen 2003, d.d. 18 februari 2004, provinciehuis te Utrecht
SGLA-pleitnota: mevr. R. Norp-Kruiderink
Globaliteit versus doeleindomschrijving
De PPC adviseert goedkeuring te onthouden aan artikel 4 lid 1 van de voorschriften waarin een gezamenlijke oppervlakte van 33 ha stort baggerspecie wordt toegestaan. Volgens de PPC is deze nadere detaillering in strijd met het aanwijzingsbesluit én de uitspraak van de Afdeling Bestuursrecht van de Raad van State inzake de tweede partiële herziening van het Streekplan. Deze laatste zou geoordeeld hebben, dat het gehele plangebied en niet het deel waar de feitelijke stortplaats zal worden gerealiseerd, bestemd moet worden voor baggerstortactiviteiten. Wie de uitspraak van de Raad van State helemaal leest, weet dat de uitspraak uitsluitend betrekking heeft op de tweede partiële herziening zélf en niet op de invulling van het bestemmingsplan als zodanig.
In de uitspraak constateert de Raad van State ook dat een verwijt onterecht is, omdat: nadere besluitvorming in het kader van de uitwerking van de partiële herziening in een bestemmingsplan ten tijde van het bestreden besluit nog moe(s)t plaatsvinden en er ook verder nog geen duidelijkheid (bestond) bestaat over de precieze situering en inrichting van het baggerdepot. M.a.w. die duidelijkheid zou er pas met de uitwerking in een bestemmingsplan zijn.
Echter, die nadere uitwerking of duidelijkheid over een precieze situering en inrichting ontbreekt in dit bestemmingsplan, hoewel het inrichtingsplan op basis van een milieuaanvraag al geruime tijd bekend is. Gekozen is de plankaart van de tweede partiële herziening integraal over te nemen en het hier bij te laten en geen nadere uitwerkingen op te nemen. Stellen dat dit in overeenstemming is met de uitspraak van de Raad van State delen wij dus niet. Het advies om op basis van deze uitspraak goedkeuring te onthouden aan de opgenomen 33 ha in de voorschriften, evenmin.
De SGLA onderschrijft evenmin het feit dat het opnemen van de 33 ha tegen het aanwijzingsbesluit zou indruisen. In het aanwijzingsbesluit staat dat er een gedetailleerd bestemmingsplan moet worden gemaakt, dat rechtstreeks zonder uitwerking uitvoerbaar moet zijn. Van een plan dat geen nadere uitwerkingsbevoegdheid ex art.11 WRO heeft, mag verwacht worden dat een dusdanige detaillering wordt opgenomen, dat het plan op zijn consequenties te beoordelen is. Tenslotte dient een bestemmingsplan ook rechtszekerheid en rechtsbescherming te geven. Het opnemen van bijvoorbeeld deze 33 ha is daarbij het allerminste en net zo vanzelfsprekend, als het opnemen van de andere bouwvoorschriften.
Deze 33 ha komt voort uit de milieuaanvraag van de initiatiefnemer. Duidelijk is door gemeente in samenwerking met de initiatiefnemer gestreefd naar een zo effectief mogelijk ruimtebeslag. Op zich zeer prijzenswaardig. Het advies van de PPC lijkt trouwens indirect met deze 33 ha in te stemmen, omdat de ingediende milieuaanvraag zelf niet ter discussie wordt gesteld, maar geadviseerd wordt een slag om de arm te houden zolang de onherroepelijkheid van de vergunning nog geen feit is. Dit uitgangspunt gaat echter niet zo ver dat geadviseerd wordt ook aan andere specifieke bouwvoorschriften goedkeuring te onthouden, terwijl ook hier wellicht sprake is van een beperking. Bij deze bouwvoorschriften speelt de angst van een nog niet onherroepelijke vergunning kennelijk niet. Bijna 3 x zoveel grond als baggerspeciedepot willen reserveren dan op grond van de vergunningaanvraag noodzakelijk, alleen vanwege het nog niet onherroepelijk zijn van een vergunning, vinden wij bij het opstellen van een zogenaamd gedetailleerd bestemmingsplan, dus zonder uitwerkingsbevoegdheid, volstrekt overdreven en ongewenst.
Wij vragen ons hardop af wat hier nu werkelijk aan de hand is. Het lijkt erop dat het toelaten van derden en daarmee een volstrekt nieuwe en onzekere discussie over de hele inrichting inclusief de infrastructuur, minder angst en zorg oproept, dan op basis van een milieuaanvraag een direct uitvoerbaar plan maken. Vanuit de opdracht om een gedetailleerd bestemmingsplan te maken, dat rechtstreeks zonder uitwerking uitvoerbaar is, en ook de noodzakelijke rechtzekerheid en -bescherming biedt, pleiten wij tenminste voor het handhaven van 33 ha en nadere precisering hiervan op de plankaart.
Ook blijft de SGLA er bij dat het inrichtingsplan zoals bekend is en waarvan uitgegaan wordt, herkenbaar in het plan had dienen te worden opgenomen, zodat er echt sprake zou kunnen zijn van een te beoordelen situatie op verschillende facetten.
Vergroten onzekerheid komst derden
N.B.: ook uit de brief van de PPC van 19 augustus 2002 blijkt, dat de aanwezigheid van de firma Smink een belangrijke, beter gezegd doorslaggevende rol heeft gespeeld in de locatiekeuze. Het is zelfs zover gegaan, dat er een aanvullend MER-onderzoek heeft plaatsgevonden, omdat de firma Smink niet meer uitging van een putlocatie, maar een omkaderd putdepot. Dit was aanleiding voor de provincie voor een aanvullend MER-onderzoek. Door nu ineens de komst van derden mogelijk te maken die waarschijnlijk een nog weer andere inrichting willen, dient eigenlijk de vraag te worden gesteld, of dit niet opnieuw aanleiding is voor een aanvullend MER-onderzoek.
Door de uitvoering van de baggerstort ook ineens open te stellen voor derden worden veel zogenaamde ‘zekerheden’ ineens volstrekt onzeker en onduidelijk. Vragen over economische haalbaarheid, de hele infrastructuur en financiële consequenties in de breedste zin van het woord komen hiermee in een ander daglicht te staan. Elk inzicht wat de gevolgen kunnen zijn als derden tot realisering zullen overgaan ontbreekt, omdat nooit vanuit deze optiek naar dit gebied gekeken is. Zeggen dat een gebied ook open moet staan voor derden, is sneller gezegd, dan geregeld. Een zeer onzorgvuldige besluitvorming.
Hindercontour
Voor wat betreft de hindercontour wordt in het advies verwezen naar de hindercontour zoals vastgelegd in het bestemmingsplan Vathorst. Hier zijn wij het volstrekt niet mee eens. De hindercontour heeft alles te maken met de bron die dit veroorzaakt, te weten: de baggerstort. Die relatie dient dus ook gelegd en opgenomen te worden in dit bestemmingsplan. De SGLA is van mening dat de voorschriften en/of de plankaart hierover geen twijfel mag laten bestaan. Of de hindercontour wordt om het hele plangebied gelegd, of om de feitelijke inrichting zelf, maar niets regelen is gewoon een omissie, die niet in stand mag worden gehouden. De SGLA vindt dat in het advies teveel verwezen wordt naar de milieuvergunning, terwijl het hier gaat om het regelen van de planologische gevolgen. Het feit dat de PPC het regelen van de hindercontour naar de milieuvergunning verschuift en een discussie in dat kader over een verkleining van deze contour niet uitsluit, doet ons het ergste vrezen. Als een plan rechtstreeks uitvoerbaar moet zijn, dienen discussies over de ligging en omvang van de hindercontour niet meer gevoerd te worden, maar deel uit te maken van het bestemmingsplan. Het opnemen van de hindercontour van 500 m is het opvullen van een omissie.
Aanwijzingsbesluit
In het advies wordt voor wat betreft de beantwoording inzake onze bedenkingen tegen het aanwijzingsbesluit verwezen naar de gemeente. Dit bevreemdt de SGLA in hoge mate, omdat juist de provincie verantwoordelijk is voor het keurslijf dat zij Amersfoort heeft opgelegd. Het aanwijzingsbesluit houdt in: gemeente of u schrijft of de provincie doet het voor u. M.a.w. het kan links om, het kan rechts om, maar medewerking aan de baggerstort is onvermijdbaar en dan ook nog, zoals wij, provincie dat voorschrijven c.q. willen. U legt op, maar voor wat betreft de beantwoording op deze bedenkingen verwijst u naar de gemeente. In onze bedenkingen hebben wij voldoende duidelijk gemaakt wat wij van deze aanwijzing vinden. De SGLA verwacht daarop van de initiatiefnemer ook het antwoord.
Het gelijktijdig opleggen van een juridisch bindend recht en zoeken naar alternatieven kunnen wij niet met elkaar rijmen. Het is of het een of het ander. Toch zegt u beiden na te streven. Misschien kan meer duidelijkheid gegeven worden, wat de gevolgen zijn van het vinden van een alternatief als het juridisch recht gevestigd is. Wij betreuren het in hoge mate, dat niet langer naar alternatieven is gezocht.
Tot slot
Het lijkt met de onderbouwing van ons bezwaar misschien bij sommigen dat wij bijna voorstander zijn van een baggerstort op deze locatie. Niets is minder waar. De onherroepelijkheid van de uitspraak van de Raad van State maakt, dat wij onze energie alleen nog maar kunnen steken, in een zo ‘goed mogelijk’ bestemmingsplan, te weten een plan dat voldoende rechtsbescherming en -zekerheid geeft met zo weinig mogelijk nadelige bijeffecten. Zo moet u onze bedenkingen dus lezen.
Wij zien hier een bestemmingsplan dat vooral een plan lijkt te moeten worden, waar overheid en initiatiefnemer zich mogen meten. Van een behoorlijke rechtsbescherming en rechtszekerheid naar de burger vinden wij weinig terug. Voor een plan dat zo omstreden is, vinden wij dit een hele slechte zaak. Dit doet het vertrouwen van de burger in de politiek geen goed. Naast heel veel zaken, zelfs het storten van bagger, is dit ook een verantwoordelijkheid van de overheid.
Als SGLA handhaven wij onze bedenkingen, met verwijzing naar de discussie zoals deze over ‘de bagger’ in Amersfoort gevoerd is en hopen dat uiteindelijk de baggerstort er nooit zal komen.