Baggerberging

Pleitnota SGLA behandeling bij Raad van State van Verzoek om voorlopige voorziening inzake Bestemmingsplan “Baggerspeciedepot Zevenhuizen 2003”, d.d. 22 oktober 2004

Pleitnota SGLA behandeling bij Raad van State van Verzoek om voorlopige voorziening inzake Bestemmingsplan “Baggerspeciedepot Zevenhuizen 2003”, d.d. 22 oktober 2004

Voorzitter,

De SGLA wil graag nog een nadere toelichting geven op bepaalde onderdelen van ons verzoek tot voorlopige voorziening mede in relatie tot de reactie van de Provincie van 7 september 2004. We handhaven overigens alles wat tot nu toe is ingebracht.

We willen nu ingaan op:

  1. Het aanwijzingsbesluit

We begrijpen niet goed hoe de Provincie kan beweren dat wij nooit eerder tegen het aanwijzingsbesluit bezwaar hebben gemaakt. Het lijkt erop dat de Provincie onze zienswijze en bedenkingen én de door Gemeente én Provincie geleverde reacties niet heeft gelezen. De SGLA heeft wel degelijk bezwaar gemaakt tegen het aanwijzingsbesluit in onze zienswijze en bedenkingen. Wij hebben daarbij niet alleen tegen het besluit zelf bezwaar aangetekend, maar ook vooral tegen de daarin opgenomen criteria. We bestrijden dus dat ons beroep op deze grond niet ontvankelijk is.

Daarbij komt de nieuwe kennis die we inmiddels hebben gekregen vanuit het rapport van NMG, waarin duidelijk is geworden dat de Provinciale zelfvoorziening al voor de aanwijzing was vervallen (mei 2002). Door het wegvallen van het provinciale zelfvoorzieningsprincipe is de spoedeisende reden als grond voor de aanwijzing dan ook onterecht geweest. Het is onbegrijpelijk dat de Provincie het loslaten van de Provinciale zelfvoorziening nooit naar voren heeft gebracht. Het lijkt er dus op dat de Gemeenteraad in Amersfoort daarmee op het verkeerde been is gezet over de spoedeisendheid van het te nemen besluit over het maken van een bestemmingsplan n.a.v. het aanwijzingsbesluit. We vinden het ook vreemd, dat ondanks het wegvallen van de provinciale zelfvoorziening, de Provincie toch dwingende voorwaarden oplegt. Men had ook de gemeente daarin vrij kunnen laten, mede gezien alle afspraken vanuit het verleden. De nu opgelegde criteria zijn dan ook voor velen de reden van de bezwaren. Reden genoeg, ons inziens, om ook een uitspraak van de Raad van State te vragen naar de legitimiteit van het aanwijzingsbesluit, zoals wij gedaan hebben in ons beroepsschrift. Wij handhaven dat dus ook.

  1. Het bestemmingsplan

De vorm van het bestemmingsplan is globaal en is helemaal bestemd voor een baggerspeciedepot. Nadere uitwerkingsregels zijn nauwelijks in de voorschriften opgenomen. Het had nu duidelijk moeten zijn waar het depot precies komt. De goedkeuringonthouding aan de 33 ha ontgaat ons dan ook. Bij de tweede partiële herziening van het streekplan zijn op basis van de Smink variant de gevolgen van de baggerdepot onderzocht en aanvaardbaar geacht. Hierbij ging het nadrukkelijk om de variant van Smink met het omkaderde putmodel. Hierop is ook de eerdere uitspraak van de Raad van State inzake de tweede partiële herziening gebaseerd.

Bij die uitspraak is de Raad van State eruit vanuit gegaan, dat er nog een nadere uitwerking komt. Zo staat in deze uitspraak dat pas bij een nadere uitwerking in het bestemmingsplan op basis van artikel 49 WRO tot schade vaststelling kom worden gekomen. Met andere woorden de uitwerking via een bestemmingsplan zou daarover pas duidelijkheid kunnen geven. Het huidige voorliggende bestemmingsplan geeft die duidelijkheid echter nog steeds niet. Het hele bestemmingsplan (92 ha) is zo goed als één op één gelijk aan de tweede partiële herziening en geeft geen enkel beeld over de toekomstige situering van het feitelijke baggerspeciedepot. Waar het gaat komen is nog steeds niet duidelijk. Dit is vreemd, omdat de tweede partiële herziening gebaseerd is op de Smink variant, waarbij de gesprekken met Smink ook na de tweede partiële herziening doorgegaan zijn. En zelfs ná de vaststelling van het bestemmingsplan zijn er convenanten met Smink getekend. Tijdens de inspraak werd zelfs een folder verspreid door de gemeente met een heel inrichtingsplan waar de ligging exact word aangegeven. Duidelijkheid genoeg dus, behalve in het bestemmingsplan!

Nog verbazingwekkender is de plotselinge openstelling voor derden om hier een baggerstort te exploiteren.. De hele procedure rond de tweede partiële herziening van het streekplan én de MER toetsing was gebaseerd op een omkaderd putmodel, de zogenaamde Smink variant. De Provincie onderbouwt haar beleidswijziging door te doen voorkomen, dat het toelaten van derden regulier beleid was. Het tegendeel is echter waar, als je kijkt naar de MER toetsing waarin derden varianten nooit getoetst zijn. Verder is ook nooit tijdens de MER-inspraak, showen van maquettes, folders, enz. aan de orde gekomen. Ook niet in het verleden genomen besluiten rond Vathorst. Wij begrijpen niet wat de reden van de Provincie is om het verleden nu anders in te kleuren dan wat er feitelijk altijd is gebeurd. Overigens zegt de Provincie in haar reactie nog steeds de voorkeur te hebben voor de Smink variant. Men zegt zelfs dat het nog steeds hebben van een voorkeur voor Smink, de reden was om deels goedkeuring te onthouden. Dat maakt het onbegrip over de redenering van de Provincie alleen maar groter.

De gevolgen van deze beleidswijziging zijn ook niet te overzien. Het is volstrekt onduidelijk hoe en op welke wijze van derden gebruik gemaakt gaat worden. Gebeurt dit alsnog via openbare aanbesteding? Of pas als Smink er van af ziet? Welke planologische voorwaarden worden er dan gesteld? Alleen aan een omkaderd putmodel zijn voorwaarden gesteld, er zijn geen voorwaarden gesteld voor andere varianten.

Het bestemmingsplan is dermate globaal dat nu geen inzicht kan worden gegeven in de gevolgen van andere varianten. Zo gaat de Provincie bijvoorbeeld volledig voorbij aan het gegeven, dat de aanwezige infrastructuur deels van Smink is en dat de afgelopen jaren met deze infrastructuur al rekening is gehouden met de komst van de stort volgens model Smink. Andere varianten kunnen dus niet zomaar aansluiten op de infrastructuur. De gevolgen zijn dus niet in te schatten.

MER

Zoals u waarschijnlijk bekend, heeft er een aanvullende MER plaatsgevonden op basis waarvan de definitieve locatiekeus heeft plaatsgevonden, waarbij Zevenhuizen als locatie uit kwam (overigens was dat niet de meest milieuvriendelijke variant). De provincie heeft deze variant zelf als meest logische gekozen op basis van de Sminkvariant en heeft hier toen ook haar beleid op afgesteld. Mogelijke varianten van derden zijn door de MER nooit getoetst. We snappen niet goed hoe een bestemmingsplan nu plotseling opengesteld wordt voor derden als daaraan geen MER toetsing aan vooraf is gegaan. We vragen ons dan ook af, en dat hebben wij bij de hoorzitting bij de Provincie ook gedaan, of opnieuw een MER moet worden gemaakt als er nu een derde zich meldt voor invulling van de baggerspeciedepot. En wat zijn daarvan de consequenties? Kortom door nu derden toe te laten, en dat zelfs als randvoorwaarde voor het bestemmingsplan te benoemen (zoals de Provincie dat doet) is er sprake van een bestemmingsplan dat onvoldoende getoetst is op milieu effecten.

Het bestemmingsplan zegt niet dat er een omkaderd putmodel moet komen, maar geeft alleen voorwaarden aan indien er een omkaderd putmodel komt. Derden zouden dus ook een ander model kunnen kiezen. Door goedkeuring te onthouden aan de 33 ha baggerspecie, kan de baggerspecie ook worden uitgesmeerd over een groter gebied binnen het bestemmingsplan. Dat is nooit meegenomen in de MER en daarmee dus ook in strijd met de onderliggende besluitvorming. Als dus niet alleen het plan Smink bepalend is, dan dient er alsnog een aanvullende MER te komen.

Vorm van het bestemmingsplan

We zijn zeer bezorgd over de globaliteit van dit bestemmingsplan. Zelfs een uitwerkingsverplichting ontbreekt. Er worden nu mogelijkheden gecreëerd die nooit zijn onderzocht, nooit ter sprake zijn gebracht en dus niet aan inspraak onderhevig zijn geweest, en nooit op gevolgen zijn beoordeeld. Marktpartijen hebben op basis van dit bestemmingsplan de mogelijkheid naar eigen inzicht een baggerdepot te realiseren, zonder dat daar planologisch duidelijke criteria zijn aangegeven. Het lijkt er op dat dan de milieuvergunning het planologische kader zou moeten gaan worden. Terwijl juist een bestemmingsplan door het opnemen van voldoende voorschriften die rechtszekerheid zou moeten geven.

Hindercontour

De gevolgen van een bestemming dient zichtbaar te zijn op kaarten. Voor wat betreft de gevolgen is er geen enkel beleid in de voorschriften of plankaart opgenomen, noch in het aangrenzende gedeelte op de kaart. Hiervoor moet je te raden gaan bij een ander bestemmingsplan. Voor wat betreft de baggerberging is in het bestemmingsplan Vathorst een hindercontour opgenomen als gevolg van de mogelijke komst van een baggerspeciedepot. Deze hindercontour als gevolg van de toegestane bedrijfsactiviteit wordt dus niet in het bestemmingsplan Baggerspeciedepot Zevenhuizen zelf zichtbaar gemaakt. De provincie maakt niet inzichtelijk, wat het onderliggende beleid is dat geleid heeft tot het opnemen van deze contour in het bestemmingsplan Vathorst en de door haar altijd genoemde contour van 500 m. Het is daarom ook niet duidelijk hoe de hindercontour nu uiteindelijk zal liggen en hoe groot deze contour zal zijn.

Financiële onderbouwing

Het plan wordt op haalbaarheid nergens financieel onderbouwd. Uit het MMG rapport blijkt, dat er minder bagger te verwerken dan eerder was aangenomen. Ook de locatiekeuze blijkt een minder gewenste voor bagger aanleveraars, aangezien deze partijen liever gebruik maken van een locatie aan een waterweg. Dit werpt ook een ander licht op de financiële haalbaarheid. Door derden toe te laten kan de Provincie niet voldoen aan de voorwaarde van financiële haalbaarheid. Een reden te meer om nog eens kritisch naar dit plan te kijken.

  1. De reden om voor schorsende werking te verzoeken

Zowel Provincie als Gemeente geven aan te willen zoeken naar alternatieven. Dat wordt zelfs na het vaststellen van het bestemmingsplan nog steeds volgehouden, waarbij men aangeeft te blijven zoeken totdat de Raad van State uitspraak heeft gedaan. Dit is voor ons óók een reden om te verzoeken over te gaan tot het treffen van een voorlopige voorziening, zodat schorsende werking plaats vindt en er meer mogelijkheden komen om te zoeken naar alternatieve verwerking. Immers de markt is nu open en er is dus ook wellicht meer mogelijk.

Het blijft voor ons vreemd, tegelijkertijd naar alternatieven kunnen en willen zoeken, en een bestemmingsplan vaststellen waarmee een recht wordt gevestigd. Dat blijkt ook uit het feit dat de firma Smink kort daarna een milieuvergunning heeft aangevraagd.

Spoedeisendheid om tot dit bestemmingsplan te komen, is door het vervallen van de Provinciale zelfvoorzieningsplicht ons inziens niet meer aan de orde.

Wij verzoeken u gezien al het bovenstaande en het door ons ingediende verzoekschrift dit bestemmingsplan te schorsen tot dat in beroep uitspraak is gedaan.

verzoek om voorlopige voorziening - Bestemmingsplan “Baggerspeciedepot Zevenhuizen 2003” te Amersfoort, 7 juni 2004

Aan de Voorzitter van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State

Amersfoort, 7 juni 2004

Onderwerp: verzoek om voorlopige voorziening  -  Bestemmingsplan “Baggerspeciedepot Zevenhuizen 2003” te Amersfoort

Geachte voorzitter,

Heden hebben wij, de Samenwerkende Groeperingen Leefbaar Amersfoort (SGLA), beroep ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State tegen het besluit van Gedeputeerde Staten van de provincie Utrecht van 6 april 2004, nummer 2004REG000773i. Met dit besluit wordt het gewijzigd vastgestelde bestemmingsplan “Baggerspeciedepot Zevenhuizen 2003” d.d. 26 augustus 2003, gedeeltelijk goedgekeurd.

De SGLA heeft beroep ingesteld, omdat de wijze waarop dit bestemmingsplan tot stand is gekomen c.q. is opgelegd, de gestelde voorwaarden en de gedeeltelijke goedkeuring onthouding niet zorgvuldig en/of onterecht zijn.

Het beroep richt zich tegen:

1. Aanwijzingsbesluit zelf

2. Voorwaarden aanwijzing

a. Locatiekeus

b. Detaillering

3. Het bestemmingsplan

a. vorm bestemmingsplan

b. nalaten uitwerking

4. Bestemming baggerspeciedepot van 92 ha

a. onthouding goedkeuring 33 ha

b. onthouding goedkeuring ‘nadere eisen’

5. Ontbreken hindercontour

6. Plankaart

Hoofdpunten om een voorlopige voorziening aan te vragen zijn:

1.Het aanwijzingsbesluit, besloten door GS d.d. 27 aug. 2002 en naar nu pas duidelijk is    geworden, op onvoldoende en onjuiste gronden is genomen.

2. Meer en betere kansen bieden voor alternatieven

3.Door dit bestemmingsplan en m.n. de gedeeltelijke onthouding van goedkeuring er een situatie ontstaat, die zo ruim is, dat volstrekt niet te overzien is wat de  gevolgen hiervan voor alle betrokken partijen kunnen zijn.

Ad 1.

Het aanwijzingsbesluit is genomen, op grond van de plicht dat de provincie voor de baggerproblematiek zelf binnen haar grenzen voldoende bergingscapaciteit moest hebben. GS hebben verzuimd te melden dat per 1 mei 2002 dit principe is komen te vervallen en hierdoor een andere situatie is ontstaan. Pas nu, na het uitbrengen van een marktanalyse ‘Marktverkenning Alternatieven Baggerberging Zevenhuizen’ 21 april 2004 door MMG-advies, is ons en de raad dit gebleken. Hieruit blijkt dat op moment dat het aanwijzingsbesluit door GS is genomen, nut en noodzaak al niet meer zo spoedeisend was om dit zware middel in te zetten. Door het onthouden van zeer relevante informatie dit besluit door de gemeenteraad van Amersfoort in meerderheid als onvermijdelijk is geaccepteerd.

Ad 2.

Provincie en gemeente zijn samen overeengekomen om naar alternatieven te zoeken, maar gelijktijd wel de ruimtelijke ordeningsprocedures te laten doorgaan i.v.m. dwingende provinciale nut en noodzaak. Deze afspraken zijn gemaakt vanuit het dwingende provinciale zelfvoorzieningsprincipe. Het samen zoeken naar alternatieven, met als doel te proberen de baggerberging in Zevenhuizen niet door te laten gaan, is door het MMG-advies in een heel ander daglicht komen te staan. Het besluit van 1 mei 2002 en het MMG-advies geven aan dat het argument van spoedeisendheid niet meer aan de orde is, maar juist kansen biedt voor mogelijke alternatieven en het realiseren van deze baggerberging so wie so nog wel noodzakelijk is.

Ad 3.

De discussie in Amersfoort over de baggerberging is altijd gegaan, hoe en waar precies de baggerberging zou komen. Alle gemaakte keuzes t.b.v. een baggerstortdepot van zowel de provincie, als de gemeente zijn genomen op grond van de aanwezigheid en wens c.q. bereidheid van de firma Smink (afvalverwerkingsbedrijf) om deze te realiseren. Het is zelfs zover gegaan, dat er nog een aanvullende-MER is gemaakt vanwege een gewijzigd inrichtingsconcept, voordat tot een definitieve locatiekeus voor een baggerstort is gekozen. Pas na deze aanvullende-MER is  het Streekplan Provincie Utrecht op dit punt herzien. Bij dit besluit om Zevenhuizen aan te wijzen als baggerstortlocatie is de aanwezigheid en wens cq bereidheid bij de firma Smink bij de provincie doorslaggevend geweest. Zelfs zo doorslaggevend, dat de provincie hiervoor is afgeweken van het MMA, het Meest Milieuvriendelijke Alternatief. Dat belang en argument verlaat GS in het aanwijzingsbesluit en de daarin opgenomen voorwaarden. In het aanwijzingbesluit heeft GS ineens bepaald dat het bestemmingsplan zo gemaakt moet worden, dat ook derden hier een baggerspeciedepot kunnen realiseren. Op basis van die opgelegde voorwaarden is nu gedeeltelijk goedkeuring onthouden. Het bestemmingsplan biedt hierdoor mogelijkheden, in strijd met de Tweede partiële herziening van het Streekplan Provincie Utrecht. De gevolgen en effecten van dit bestemmingsplan zijn daardoor niet te overzien. Volstrekt onverantwoord.

Wij kunnen niet anders oordelen, dan dat hier sprake is van bestuurlijk onbehoorlijk handelen door GS. Wij vinden dat, in afwachting van de uitkomst van het door ons ingestelde beroep, geen uitvoering gegeven mag worden aan dit bestemmingsplan. Dit om onomkeerbare situaties te voorkomen en niet langer zondermeer te kunnen anticiperen op besluiten die o.i. op onterechte gronden genomen zijn. Wij verzoeken U het bestemmingsplan “Baggerspeciedepot Zevenhuizen 2003” te schorsen totdat in beroep uitspraak is gedaan. Het door ons ingediende beroep dient als nadere motivatie voor dit verzoek. Verder verwijzen wij naar het door de gemeenteraad van Amersfoort ingestelde beroep en aanvraag voorlopige voorziening.

Hoogachtend, namens de Samenwerkende Groeperingen Leefbaar Amersfoort

P.L. de Langen, voorzitter

R. Norp-Kruiderink, vice-voorzitter

Bijlagen:

- beroepsschrift SGLA tegen bestemmingsplan “Baggerspeciedepot Zevenhuizen 2003” dd 7    juni 2004

- bedenkingen tegen het gewijzigd vastgestelde bestemmingsplan “Zevenhuizen enz.14-10-03

- Oprichtingsakte SGLA

- Kamer van Koophandel

- Inspraak reactie op voorontwerp

- Zienswijze op ontwerp-bestemmingsplan

- verder verwijzen wij naar de door de gemeente ingediende stukken:

* Goedkeuringsbesluit provincie Utrecht dd 6 april 2004 nr. 2004REG000773i

* (MMG-advies): “Eindrapport Marktverkenning Alternatieven Baggerberging Zevenhuizen, Fase I, dd. 21 april 2004”

* Uitspraak R.van St. 26 maart 2003 Tweede partiële herziening streekplan Prov. Utrecht

* Aanwijzingsbesluit 27 aug. 2002 nr. 2002WEM003001i

* Beroepschrift gemeente Amersfoort d.d. 4 juni 2004 tegen gedeeltelijk goedgekeurd bestemmingsplan “Baggerspeciedepot Zevenhuizen 2003

* Verzoek om voorlopige voorziening door gemeente Amersfoort d.d. 4 juni 2004 tegen gedeeltelijk goedgekeurd bestemmingsplan “Baggerspeciedepot  Zevenhuizen 2003

beroep goedkeuringsbesluit GS van Utrecht d.d. 6 april 2004

Amersfoort, 7 juni 2004

Onderwerp: beroep goedkeuringsbesluit GS van Utrecht d.d. 6 april 2004 nr. 2004REG0007731

Geacht college,

Op 6 april 2004 heeft Gedeputeerde Staten van Utrecht (GS) het gewijzigd vastgestelde bestemmingsplan “Baggerspeciedepot Zevenhuizen 2003” gedeeltelijk goedgekeurd. De vereniging Samenwerkende Groeperingen Leefbaar Amersfoort (SGLA) tekent hierbij beroep aan tegen deze goedkeuring en gedeeltelijke onthouding van goedkeuring.

Het beroep richt zich tegen:

1. Aanwijzingsbesluit zelf

2. Voorwaarden aanwijzing

a. Locatiekeus

b. Detaillering

3. Het bestemmingsplan

a. vorm bestemmingsplan

b. nalaten uitwerking

4. Bestemming baggerspeciedepot van 92 ha

a. onthouding goedkeuring 33 ha

b. onthouding goedkeuring ‘nadere eisen’

5. Ontbreken hindercontour

6. Plankaart

7. Bijlage: ter completering van onderbouwing over nut en noodzaak: alternatief sporenbeleid

Inleiding:

De provincie heeft in 1999 in een Tweede partiële herziening van het Streekplan Provincie Utrecht de locatie Zevenhuizen in Amersfoort aangewezen als stortlocatie van baggerspecie. Op 26 maart 2003 is deze herziening onherroepelijk geworden.  Op basis hiervan heeft de firma Smink een aanvraag voor een milieuvergunning op grond van de Wet milieubeheer ingediend bij GS van Utrecht. Inmiddels was in Amersfoort de discussie opgelaaid in hoeverre een stortlocatie zo dicht bij een nieuw te bouwen woonwijk nog wel naar de burgerij te verantwoorden was. De uitslag van de daarop volgende verkiezingen liet zien dat het draagvlak hiervoor niet vanzelfsprekend was. Gekozen werd om de hele ontwikkeling nog eens kritisch te bekijken en vooral te kijken of er alternatieven waren voor het storten van baggerspecie (op zo’n korte afstand van toekomstige woningbouw).

Op basis van provinciale gegevens omtrent aanbod en verwerkingscapaciteit was er voor GS een spoedeisend belang dit niet af te wachten en 27 augustus 2002 een aanwijzingsbesluit te nemen. In dit aanwijzingsbesluit wordt de gemeente Amersfoort opgedragen op door de provincie geformuleerde voorwaarden een bestemmingsplan te maken dat EEN baggerberging zonder nog nader te doorlopen procedures mogelijk maakt. De gemeente Amersfoort heeft besloten zelf het bestemmingsplan te maken en dit niet over te laten aan de provincie in de overtuiging op die manier zelf nog invloed te hebben op de ruimtelijke invulling. Gelijktijdig is afgesproken dat er naar alternatieve verwerkingen gezocht zou worden, waardoor de baggerstort wellicht niet meer noodzakelijk zou zijn. (zie punt 7).

Hoewel wij als vereniging tegen, tegen de komst van een baggerberging, naast de ook al aanwezige vuilstort zo dicht op een woonwijk zijn, is deze vraag niet meer van belang, omdat over de locatiekeuze zelf al een onherroepelijke uitspraak is gedaan bij de Tweede partiële herziening Streekplan Provincie Utrecht.

Ons beroep richt zich tegen:

1.      Aanwijzingsbesluit zelf

Op onze bedenkingen tegen het aanwijzingsbesluit verwijst GS vooral naar de reeds doorlopen procedures m.b.t. de Tweede partiële herziening van het Streekplan Provincie Utrecht en de uitspraak van de Raad van State, die de beroepen tegen deze herziening ongegrond heeft verklaard. Deze uitspraak wordt gebruikt als onderbouwing voor het aanwijzingsbesluit. Het mogen bestemmen van gebied als stortlocatie, staat voor ons echter niet gelijk aan het geven van een aanwijzing met door de provincie opgelegde voorwaarden. Het geven van een aanwijzing raakt een gemeente in haar meest fundamentele bevoegdheid, namelijk het binnen een Streekplan (plan op hoofdlijnen) zelf mogen bestemmen en uitwerken van gronden. M.a.w. er moet een heel dringende noodzaak zijn om tot een aanwijzing te komen. In de beantwoording op de bedenkingen valt daarover weinig te vernemen. Er wordt slechts gesproken over een overschot, maar over de hoeveelheid en op welke termijn wordt verder niet ingegaan.

Over het feit dat het provinciale zelfverzorgingsprincipe al twee jaar is verlaten, wordt ook niet gesproken. Bij het uitkomen van de marktverkenningen in mei uit het “Eindrapport Marktverkenning Alternatieven Baggerberging Zevenhuizen, Fase I”d.d. 21 april 2004,  (MMG-advies) bleek ons pas die verandering in beleid. Uit dit advies bleek niet alleen dat de gehanteerde hoeveelheden bagger flink naar beneden dienen te worden bijgesteld, maar vooral dat het zelfvoorzieningsprincipe al op 1 mei 2002 is komen te vervallen. Op het moment dat GS de gemeenteraad uitnodigde voor een hoorzitting i.v.m. een mogelijke aanwijzing en besloot tot het nemen van een aanwijzing (27 aug. 2002) bleek het principe van zelfvoorziening al vervallen en daarmee dus ook de enig denkbare dringende noodzaak en spoedeisendheid ervan: onthutsend!

Juist deze verandering in beleid had aanleiding moeten tot een nieuw onderzoek om te beoordelen of het geven van een aanwijzing nog wel relevant, noodzakelijk of spoedeisend was. Een discussie met de gemeenteraad wat de gevolgen van het verlaten van dit principe betekende voor de baggermarkt, de positie van Zevenhuizen, enz. is niet gevoerd. Geen pas op plaats, nee versneld doorgaan. Toen de mogelijke nut en noodzaak kwam te vervallen, besloot GS tot zo’n ingrijpende maatregel, zo’n ongekend zwaar bestuurlijk middel. Onthutsend ook omdat dit betekent dat toen de gemeenteraad van Amersfoort haar beleid inzake de baggerstort Zevenhuizen wilde herzien, de provincie zeer relevante informatie heeft achtergehouden, want zo’n regeling wordt niet op een zondagnamiddag genomen.

Het achterhouden van deze informatie plaatst ook de Tweede partiële herziening van het Streekplan Provincie Utrecht in een ander daglicht. Als de baggeraanbieders vrij zijn om bagger in het gehele land aan te bieden, gaat het in eerste instantie niet meer om een bestuurlijk provinciaal probleem, maar is het vooral een zaak voor de aanbieders zelf. (En het is maar de vraag hoeveel invloed de provincie daar nog op heeft.). Als het niet meer gaat om een provinciale verantwoordelijkheid, is het in die zin ook niet meer een provinciaal probleem en vervalt de grond voor een aanwijzing. Gezien deze nieuwe situatie en de marktverkenningen uit het MMG-advies moet niet met versnelde spoed nieuwe stortlocaties worden aangelegd, maar moet gezamenlijk bekeken worden in hoeverre dit nog een juiste keus is, voor nu of in de toekomst.

Conclusie: De provincie die zitting heeft (gehad) in verschillende werkgroepen aangaande de baggerproblematiek, heeft verzuimd relevante informatie tijdens besluitvormingsprocedures openbaar te maken en/of te bediscussiëren. Sterker, door de nieuw ontstane situatie waar per 1 mei 2002 het provinciale zelfvoorzieningsprincipe was komen te vervallen, is ook de provinciale nut en noodzaak discussie en de genoemde spoedeisendheid op dit gebied komen te vervallen. Deze wijziging had aanleiding moeten zijn tot heroverwegen, discussie en afstemmen. Hierbij komt verder nog dat volgens het MMG-advies het provinciaal baggeraanbod naar beneden dient te worden bijgesteld. Met deze kennis (of beter het achterhouden hiervan) komt de hele locatiekeus Zevenhuizen ter discussie te staan en is zeker geen grond meer voor een aanwijzingsbesluit.

2.      Voorwaarden aanwijzing

a. Locatiekeus

Naast het aanwijzingsbesluit zelf hebben wij ook in onze zienswijze en bedenkingen bezwaren geuit tegen de daarin gestelde voorwaarden dat de locatie ook open dient te staan voor andere ‘baggerstorters’. Dit laatste moet worden toegestaan zonder nadere specificatie van de manier waarop gestort dient te worden en de gevolgen daarvan voor de infrastructuur. De gestelde voorwaarden ontkrachten de argumenten op basis waarvan juist voor de locatie Zevenhuizen is gekozen als baggerstortlocatie.

Doorslaggevend hiervoor is geweest dat er een initiatiefnemer was, het afvalstoffenbedrijf de firma Smink. Met dit bedrijf wordt al jaren onderhandeld. GS heeft zelfs nog een nader aanvullende MER uitgevoerd voor zij tot een definitieve locatiekeus voor Zevenhuizen kwam, omdat initiatiefnemer een omkaderd putdepot wilde en dit in de beoordeling van het eerdere voorstel betreffende de locatiekeus niet was meegenomen. Daarnaast heeft de aanwezige en daarop ‘afgestemde’-infrastructuur een belangrijke rol gespeeld. Al deze zaken samen zijn doorslaggevend geweest voor GS om bij de locatiekeus zelfs niet voor het MMA (meest milieuvriendelijke alternatief) te kiezen.

Met deze voorgeschiedenis en motivering van de locatiekeus voor een baggerstort is het bestuurlijk onzorgvuldig om in de voorwaarden van het aanwijzingsbesluit ineens op te nemen, dat het bestemmingsplan ook de realisering van een baggerspeciedepot door derden zonder verdere procedures rechtstreeks mogelijk moet maken, dus ongeacht de inrichting daarvan. Door deze verruiming wordt eveneens in strijd gehandeld met de MER die ten grondslag heeft gelegen van de Tweede partiele herziening van het Streekplan Provincie Utrecht. Na het onherroepelijk worden van de locatiekeus op deze grondslag, lijkt GS nu te doen voorkomen, dat elk baggerdepot in overeenstemming is met de locatie(keus). Nu kan zonder aanvullende MER ineens het hele gebied worden aangewezen als baggerspeciedepot zonder beperking in ligging of inrichting.

Door niet langer vast te houden aan het initiatief  Smink, ontbreekt een dragende motivering voor het vasthouden aan de locatie Zevenhuizen.  Hierdoor handelen GS in strijd met de vereiste zorgvuldigheid.

b. Detaillering

Het argument dat nadere detaillering niet mogelijk is, omdat er nog geen onherroepelijke milieuvergunning ligt, vinden wij een ontkenning van al het voorafgaande. Enige speelruimte in een bestemmingsplan opnemen, is iets anders dan meer dan de dubbele grondoppervlakte reserveren en niet nader concretiseren, terwijl een milieuaanvraag (dus situering, inrichting, enz. als gevolg van veel bestuurlijk overleg) op afhandeling wacht. Het in overleg met Smink toewerken naar een steeds beperktere omvang van het baggerdepot geeft een beleidskader aan, namelijk zo min mogelijk grond aanwenden voor het feitelijke baggerdepot. Als dit kader met deze uitkomst in het bestemmingsplan wordt opgenomen, is sprake van een nadere uitwerking van de Tweede partiële herziening en komt dit de rechtszekerheid ten goede.Door dit in het bestemmingsplan op te nemen, worden andere marktpartijen niet uitgesloten, maar wordt beleid c.q. een toetsingskader over wat wenselijk wordt gevonden vastgelegd.

In het te kiezen toetsingskader moeten de gevolgen van de bestemming duidelijk en inzichtelijk zijn, zowel wat betreft feitelijk baggerdepot, infrastructuur, zandopslag en verwerking en andere aanverwante activiteiten. Het is de gemeente die hiervoor kaders hoort op te stellen en niet andersom: dat een gemeente later wel eens ziet welke kaders het zijn geworden. Het bestemmingsplan dient de criteria te bevatten waaraan de milieuvergunning getoetst dient te worden. Hier vindt een omkering van zaken plaats. Nu wordt er een ‘grote wijde zak’ gecreëerd, waarin alles ‘probleemloos’ schijnt. Dit is een aantasting van de rechtszekerheid.

3.      Het bestemmingsplan

a. Vorm bestemmingsplan

Als voorwaarde geeft GS op, dat de vorm van het bestemmingsplan een gedetailleerd plan moet zijn. Met een gedetailleerd plan bedoelt GS dat de bestemmingen in het bestemmingsplan de baggerberging c.a. rechtstreeks mogelijk dienen te maken, d.w.z. zonder uitwerking, wijziging, vrijstelling of aanlegvergunning. Voor GS staat dit gelijk aan het integraal overnemen van de Tweede partiële herziening van het Streekplan Provincie Utrecht, waarbij elk nieuw toegevoegd toetsingskader of nadere concretisering van de Tweede partiële herziening van het Streekplan Provincie Utrecht wordt gezien als een belemmering in beleid. GS rechtvaardigt deze wel zeer beperkte ‘gedetailleerdheid’ door te verwijzen naar de uitspraak van de Raad van State, die in haar uitspraak inzake de Tweede partiële herziening zegt dat zij deze Streekplanherziening (uitgaande van een plan op hoofdlijnen), voldoende concreet vindt. Wat in het kader van een Streekplanherziening misschien concreet genoeg is, wil niet zeggen dat dit ook voor het bestemmingsplan voldoende concreet is. Zeker in een bestemmingsplan waarin maar één bestemming voor een heel groot gebied geregeld wordt, moeten gevolgen en effecten beoordeeld kunnen worden. Dat ontbreekt hier volledig.

De hele infrastructuur die al zoveel discussie heeft gegeven en waarop al geanticipeerd is, wordt nu ongewis. Deze opgelegde globaliteit is des te onbegrijpelijker, gezien de milieuaanvraag waarover de provincie binnen afzienbare tijd een besluit moet nemen. Wat over een paar maanden besloten kan worden over de ruimtelijke invulling, kan ook nu hier besloten worden. In ruimtelijke zin is dit goedgekeurde bestemmingsplan dan ook niet meer en niet minder dan letterlijk een blanco cheque. De financiële haalbaarheid die gekoppeld was aan het voorstel van de firma Smink, is door dit bestemmingsplan zo ruim op te stellen, volledig onbekend en ongewis geworden. Hierdoor wordt zelfs vestiging door derden rechtstreeks mogelijk gemaakt.

Zo dienen op deze manier de milieuvergunning en de afgesloten convenanten als vervanging van het ontbrekende toetsingskader in het bestemmingsplan en nemen hiermee de rol en functie van het bestemmingsplan over. Door dit globale, in de optiek van GS ‘gedetailleerde’ bestemmingsplan heeft de provincie alle vrijheid een milieuvergunning af te geven, die ruimtelijk gezien weinig beletsel vormt. Dit tast het recht van anderen, van burgers en een gemeenteraad aan. Wij zijn het daarom volstrekt oneens, dat het hier om een gedetailleerd bestemmingsplan gaat.  Wij vinden het ontbreken van meer gedetailleerdheid dan ook, anders dan GS, in strijd met het aanwijzingsbesluit.

b. Nalaten uitwerking

Dat een bestemmingsplan een nadere concretisering van een Streekplan (en dus deze Tweede partiële herziening) inhoudt, lezen wij ook in de uitspraak van de Raad van State ‘Tweede partiële herziening Streekplan Prov. Utrecht 2003’. De Raad van State kon m.b.t. een waardevermindering van eigen bezit nog geen uitspraak doen, omdat “nadere besluitvorming in het kader van de uitwerking van de partiële herziening in een bestemmingsplan ten tijde van het bestreden besluit nog moest plaatsvinden en er ook verder nog geen duidelijkheid bestond over de precieze situering en inrichting van het baggerdepot.” Deze uitspraak veronderstelt dat deze duidelijkheid er bij dit bestemmingsplan dus wel is. Op deze omissie antwoordt GS, dat “de situatie ten opzichte van de partiële herziening nog niet gewijzigd is”. Dat is niet correct, omdat na de onherroepelijke uitspraak van de Raad van State inzake de Tweede partiële herziening, de firma Smink een milieuaanvraag heeft ingediend, nieuwe convenanten zijn ondertekend en geen openbare aanbesteding heeft plaatsgevonden of zoiets. N.B. in deze convenanten wordt deels geregeld, wat in een bestemmingsplan, als publiek juridisch instrument, geregeld dient te worden. Wij hebben ernstige bezwaren tegen de opgelegde globaliteit van dit bestemmingsplan.

4.      Bestemming baggerspeciedepot van 92 ha

a. Onthouding goedkeuring 33 ha

De 92 ha is in het verleden opgevoerd als zoekgebied, omdat toen nog niet duidelijk was, waar precies de baggerberging zou komen en hoe. De afgelopen jaren is steeds duidelijker geworden hoe en waar bij het doorgaan van de baggerstort, de inrichting er uit zou komen te zien. De omvang van het baggerdepot werd steeds compacter. Het is toch vreemd, dat op het moment dat blijkt dat de omvang van het depot kleiner en compacter kan en wordt voorgestaan, ineens het hele zoekgebied de bestemming baggerspeciedepot te geven. Wij zijn het niet eens met het feit dat het hele gebied de bestemming baggerspeciedepot heeft gekregen.

Wij zijn het volstrekt oneens met het onthouden van goedkeuring aan de opgenomen 33 ha (art.4 lid 1, sub a onder 2 van de voorschriften) als maximale oppervlakte voor te storten baggerspecie. Door het opnemen van 33 ha achterwege te laten, ontbreekt het inzicht in de gevolgen en effecten van deze gehanteerde oppervlaktemaat. Er wordt geen recht gedaan aan alle voorgaande beleidskeuzes c.q. opgestelde en doorslaggevende kaders. Zonder oppervlaktemaat op te nemen is iedere baggerberging mogelijk. Dat is een van onze bezwaren. Als er dan een recht gevestigd wordt, dan wel transparant. Juist omdat het initiatief Smink de basis is van het aanwijzingsbesluit (daarna nog eens herbevestigd in convenanten) zien wij niet in waarom deze 33 ha in strijd zou zijn met het aanwijzingsbesluit. Van een echte tegenstrijdigheid is o.i. geen sprake, wel van een gezochte tegenstrijdigheid. Door het opnemen van deze 33 ha kan een baggerdepot van 2 miljoen m3 rechtstreeks mogelijk gemaakt worden. In de onlangs gesloten convenanten is de 33 ha ook als maat opgenomen. Om de daarin gemaakte afspraken gewoon ook op te nemen in het bestemmingsplan zou gewoon vanzelfsprekend moeten zijn, zeker gezien de hele voorgeschiedenis. Als aan deze 33 ha goedkeuring wordt onthouden, omdat deze volgens GS in strijd zou zijn met het aanwijzingsbesluit, dan verwijzen wij hiervoor naar het beroepschrift van de gemeente, waarin een aantal voorbeelden genoemd worden van goedgekeurde tegenstrijdigheden. (Iets dat wij trouwens met ongeloof en enige schaamte gelezen hebben.)

Deze voorbeelden geven in ieder geval aan dat bij het aanmerken als ‘in strijd met het aanwijzingsbesluit’ sprake is van willekeur. Deze willekeur levert geen bijdrage aan de geloofwaardigheid van het openbaar bestuur en doet ook geen recht aan de maatschappelijke discussie, zorg en politiek-bestuurlijke legitimiteit over de komst van een baggerbergingsdepot.

b. Onthouding goedkeuring ‘nadere eisen’

GS heeft eveneens goedkeuring onthouden aan art.4 lid 4 van de voorschriften. Waar het om het opgenomen convenant zelf gaat, zijn wij het hier mee eens. Wij vinden dat zaken die essentieel zijn voor de invulling van het bestemmingsplan in het bestemmingsplan zelf geregeld dienen te worden. Door te kiezen voor een convenant, als private overeenkomst, wordt anderen een gewaarborgde beroepsprocedure ontnomen. Wat onderling kan worden afgesproken, kan ook publiek. Via het opnemen van bijvoorbeeld een wijzigingsbevoegdheid is er voldoende flexibiliteit in een bestemmingsplan te brengen. Helaas is dit niet de motivatie om goedkeuring aan dit artikel te onthouden. Deze ‘nadere eisen’ regeling is een noodgreep geweest van de gemeente om zelf nog invloed te houden/krijgen op de invulling van het gebied. Wij kunnen ons vinden in de onthouding van goedkeuring, maar niet in de motivatie ervan. Wij vinden dat er gewoon een fatsoenlijk bestemmingsplan gemaakt dient te worden, een bestemmingsplan waarin het voor iedereen duidelijk is, wat kan, mag en moet op voorwaarden waarvan.

5.      Ontbreken hindercontour

De provincie stelt dat er in het bestemmingsplan Vathorst een hindercontour van minimaal 500 m is vastgesteld ten opzichte van de uiterste grens van het plangebied, als gevolg van het baggerspeciedepot. Het bevreemdt ons, dat er in het bestemmingsplan ‘Baggerspeciedepot Zevenhuizen 2003”zelf geen regelen zijn opgenomen omtrent een op te nemen hindercontour als gevolg van de inrichting. Noch in de voorschriften, noch op de plankaart. Juist voor wat betreft een baggerspeciedepot op zo’n korte afstand van (toekomstige)  woonkernenbebouwing, dient duidelijk te zijn welk beleid wordt voorgestaan. Nu wordt er in onderhavig bestemmingsplan niets aangaande een hindercontour geregeld, terwijl bij de locatiekeus voor een baggerspeciedepot in Zevenhuizen is uitgegaan van de afwezigheid van woonkernen binnen een zone van 1000 m. (N.B. tijdens  het opstellen van het rapport om te komen tot een locatiekeus was de begrenzing van de aangrenzende Vinexlocatie Vathorst nog niet definitief vastgesteld). Wij vinden dat dit criterium tot uitdrukking moet komen in de voorschriften. Als 1000 m een criterium is geweest, dient een hindercontour ook of juist vanuit dit plan te worden geregeld en niet als sluitstuk in de procedure zoals de provincie nu voorstelt. De provincie wil pas een uitspraak doen over de afstand van hindercontour op basis van een onherroepelijke milieuvergunning en de gegevens van de inwerkingzijnde inrichting. Wij zijn van mening dat een hindercontour als gevolg van de inrichting in dit bestemmingsplan dient te worden opgenomen.

Bij heel veel industrieterreinen wordt gewerkt met een bepaalde milieuzonering, afhankelijk van de milieucategorie waarin bedrijven zijn opgenomen, opgenomen in een Staat van Inrichting als onderdeel van de voorschriften. Met dit beleid wordt beoogd om naast brontechnische milieuvoorwaarden (hinderwet) ook voldoende afstand tot gevoelige functies te garanderen. Terwijl het hier om verschillende bedrijfsactiviteiten gaat, is er in dit bestemmingsplan niets opgenomen over een voorgestane milieuzonering. De provincie heeft steeds gesproken over een hindercontour van 500m, maar laat deze contour nu afhangen van de milieuvergunning. Wij vinden dat die duidelijkheid nu al gegeven dient te worden en dat het minimaal de omvang van de voorgestane hindercontour deel moet uitmaken van de voorschriften. Dit achterwege laten geeft onvoldoende duidelijkheid en zekerheid.

6.      Plankaart

Ook tegen de volgende onderdelen richt ons beroep zich:

1. Wij zijn het oneens met dat feit dat het hele gebied van 92 ha op de plankaart bestemd is als baggerspeciedepot.

2. Op de plankaart ontbreekt een hindercontour als gevolg van het baggerspeciedepot of de bestemming baggerspeciedepot. Als gevolg van een baggerspeciedepot zal een hindercontour in acht genomen moeten worden. Dat moet zichtbaar gemaakt worden op de plankaart.

3. Op de plankaart ontbreekt de situering van de inrichting (baggerdepots, infrastructuur, aanverwante voorzieningen), waardoor niet duidelijk wordt hoe dit gebied benut gaat worden. Ten onrechte wordt dit niet ondervangen door een uitwerkingsplicht.

7.      Bijlage: ter completering van onderbouwing over nut en noodzaak: alternatief sporenbeleid

Provincie en gemeente zijn samen overeengekomen om naar alternatieven te zoeken, zodat de baggerberging bij Zevenhuizen overbodig zou kunnen worden. Tegelijkertijd is afgesproken om twee sporen te volgen. Het zoeken naar alternatieven als een spoor en tegelijk het voortzetten van de ruimtelijke ordeningsprocessen i.v.m. provinciale nut en noodzaak van voldoende baggerverwerkingscapaciteit. Dit laatste uiteraard vanuit de plicht van het provinciale zelfvoorzieningsprincipe. Dit tweesporenbeleid was het maximaal haalbare tussen GS en gemeente. Wij waren daar deels gelukkig mee, omdat voor het eerst ook bestuurlijk er een opdracht lag alternatieve verwerking  te onderzoeken. Ongelukkig waren wij met het twee sporenbeleid zelf. Het doorgaan met juridische ruimtelijke procedures betekent het vestigen van een recht. Met de vaststelling van het bestemmingsplan is een recht gevestigd, dat dan nog wel niet onherroepelijk is, maar ook niet zomaar weer ongedaan kan worden. Het op dat moment nog zoeken naar alternatieven om de baggerberging overbodig te maken, is dan niet erg realistisch.

Vervolgens liet het hele aanwijzingsbesluit verder weinig ruimte om eerst nog enige tijd alleen het spoor naar alternatieven te volgen. Een hoge dunk van het zoeken naar alternatieven hebben wij door het aanwijzingsbesluit niet gehad. Zo bleek het bij het zoeken naar alternatieven voor de maximaal te storten capaciteit in Zevenhuizen (3 miljoen m3 ), gezocht moest worden naar een alternatief van 7 miljoen m3. Pas als de provincie een oplossing had voor 7 miljoen bagger, zou de baggerstort in Zevenhuizen niet doorgaan. Moeilijk te volgen, maar dat was de voorwaarde van de provincie. Het samen zoeken naar alternatieven, met als doel te proberen de baggerberging in Zevenhuizen niet door te laten gaan, werd zo welhaast onmogelijk. De vaart die GS heeft gezet achter het realiseren van een bestemmingsplan doet geen recht aan het serieus willen zoeken naar alternatieven n.b. van een dergelijke omvang. In het niet serieus willen zoeken naar andere verwerkingsmanieren om Zevenhuizen overbodig te laten zijn oplossingen, worden wij gesterkt door het niet communiceren van het laten vervallen van het provinciale voorzieningsprincipe. Het op deze manier zoeken naar alternatieven, de grote globaliteit van het bestemmingsplan, het laten vervallen van het provinciale voorzieningsprincipe, het naar beneden bijstellen van het baggeraanbod  volgens het MMG-advies, maakt het voor ons moeilijk het provinciale beleid te doorgronden.

Conclusie:

Gezien het bovenstaande concludeert de SGLA dat het besluit van GS van 27 augustus 2002, tot het geven van aanwijzingen op grond van artikel 37, vierde en vijfde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, niet met de vereiste zorgvuldigheid tot stand is gekomen. Aangezien het aanwijzingsbesluit niet, althans niet geheel zijn grondslag vindt in de Tweede partiële herziening van het Streekplan Provincie Utrecht, verzoeken wij u dit aanwijzingsbesluit te vernietigen. Het aanwijzingsbesluit vormt de pijler, waarop dit bestemmingsplan rust en tot stand gekomen is. Dit alleen is reden om het bestemmingsplan te vernietigen. Daarnaast vormt de globaliteit, het ontbreken van voldoende concretisering reden het bestemmingsplan te vernietigen.  De SGLA verzoekt u op grond van het bovenstaande, met verwijzing naar de door de gemeenteraad ingediende beroepschriften, zowel het aanwijzingsbesluit, als het bestemmingsplan “Baggerspeciedepot Zevenhuizen 2003” te vernietigen.

Verder dienen onze bedenkingen ingediend bij Gedeputeerde Staten dd. 14 okt. 2003 tegen het gewijzigd vastgestelde bestemmingsplan, als hier herhaald en ingevoegd. De SGLA behoudt zich het recht toe nog met aanvullingen te komen, als nieuwe informatie daartoe aanleiding geven.

Hoogachtend, namens de Samenwerkende Groeperingen Leefbaar Amersfoort

P. de Langen, voorzitter

R. Norp-Kruiderink, vice-voorzitter

Verder verwijzen wij naar de stukken zoals deze ook door de gemeente zijn/worden toegestuurd:

*. Goedkeuringsbesluit provincie Utrecht dd. 6 april 2004 nr. 2004REG000773i

*. (MMG-advies): “Eindrapport Marktverkenning Alternatieven Baggerberging  Zevenhuizen, Fase I, dd. 21 april 2004”

*. Uitspraak R.v St. 26 maart 2003 Tweede partiële herziening streekplan Prov. Utrecht

*. Aanwijzingsbesluit 27 aug. 2002 nr. 2002WEM003001i

* .Beroepschrift gemeente Amersfoort dd. 4 juni 2004 tegen gedeeltelijk goedgekeurde bestemmingsplan “Baggerspeciedepot Zevenhuizen 2003

*. Verzoek om voorlopige voorziening door gemeente Amersfoort dd. 4 juni 2004 tegen gedeeltelijk goedgekeurde bestemmingsplan “Baggerspeciedepot Zevenhuizen 2003

Hoorzitting Baggerspeciedepot Zevenhuizen 2003, d.d. 18 februari 2004

Hoorzitting Baggerspeciedepot Zevenhuizen 2003, d.d. 18 februari 2004, provinciehuis te Utrecht

Kopie van hoorzitting bagger

SGLA-pleitnota: mevr. R. Norp-Kruiderink

Globaliteit versus doeleindomschrijving

De PPC adviseert goedkeuring te onthouden aan artikel 4 lid 1 van de voorschriften waarin een gezamenlijke oppervlakte van 33 ha stort baggerspecie wordt toegestaan. Volgens de PPC is deze nadere detaillering in strijd met het aanwijzingsbesluit én de uitspraak van de Afdeling Bestuursrecht van de Raad van State inzake de tweede partiële herziening van het Streekplan. Deze laatste zou geoordeeld hebben, dat het gehele plangebied en niet het deel waar de feitelijke stortplaats zal worden gerealiseerd, bestemd moet worden voor baggerstortactiviteiten. Wie de uitspraak van de Raad van State helemaal leest, weet dat de uitspraak uitsluitend betrekking heeft op de tweede partiële herziening zélf en niet op de invulling van het bestemmingsplan als zodanig.

In de uitspraak constateert de Raad van State ook dat een verwijt onterecht is, omdat: nadere besluitvorming in het kader van de uitwerking van de partiële herziening in een bestemmingsplan ten tijde van het bestreden besluit nog moe(s)t plaatsvinden en er ook verder nog geen duidelijkheid (bestond) bestaat over de precieze situering en inrichting van het baggerdepot. M.a.w. die duidelijkheid zou er pas met de uitwerking in een bestemmingsplan zijn.

Echter, die nadere uitwerking of duidelijkheid over een precieze situering en inrichting ontbreekt in dit bestemmingsplan, hoewel het inrichtingsplan op basis van een milieuaanvraag al geruime tijd bekend is. Gekozen is de plankaart van de tweede partiële herziening integraal over te nemen en het hier bij te laten en geen nadere uitwerkingen op te nemen. Stellen dat dit in overeenstemming is met de uitspraak van de Raad van State delen wij dus niet. Het advies om op basis van deze uitspraak goedkeuring te onthouden aan de opgenomen 33 ha in de voorschriften, evenmin.

De SGLA onderschrijft evenmin het feit dat het opnemen van de 33 ha tegen het aanwijzingsbesluit zou indruisen. In het aanwijzingsbesluit staat dat er een gedetailleerd bestemmingsplan moet worden gemaakt, dat rechtstreeks zonder uitwerking uitvoerbaar moet zijn. Van een plan dat geen nadere uitwerkingsbevoegdheid ex art.11 WRO heeft, mag verwacht worden dat een dusdanige detaillering wordt opgenomen, dat het plan op zijn consequenties te beoordelen is. Tenslotte dient een bestemmingsplan ook rechtszekerheid en rechtsbescherming te geven. Het opnemen van bijvoorbeeld deze 33 ha is daarbij het allerminste en net zo vanzelfsprekend, als het opnemen van de andere bouwvoorschriften.

Deze 33 ha komt voort uit de milieuaanvraag van de initiatiefnemer. Duidelijk is door gemeente in samenwerking met de initiatiefnemer gestreefd naar een zo effectief mogelijk ruimtebeslag. Op zich zeer prijzenswaardig. Het advies van de PPC lijkt trouwens indirect met deze 33 ha in te stemmen, omdat de ingediende milieuaanvraag zelf niet ter discussie wordt gesteld, maar geadviseerd wordt een slag om de arm te houden zolang de onherroepelijkheid van de vergunning nog geen feit is. Dit uitgangspunt gaat echter niet zo ver dat geadviseerd wordt ook aan andere specifieke bouwvoorschriften goedkeuring te onthouden, terwijl ook hier wellicht sprake is van een beperking. Bij deze bouwvoorschriften speelt de angst van een nog niet onherroepelijke vergunning kennelijk niet. Bijna 3 x zoveel grond als baggerspeciedepot willen reserveren dan op grond van de vergunningaanvraag noodzakelijk, alleen vanwege het nog niet onherroepelijk zijn van een vergunning, vinden wij bij het opstellen van een zogenaamd gedetailleerd bestemmingsplan, dus zonder uitwerkingsbevoegdheid, volstrekt overdreven en ongewenst.

Wij vragen ons hardop af wat hier nu werkelijk aan de hand is. Het lijkt erop dat het toelaten van derden en daarmee een volstrekt nieuwe en onzekere discussie over de hele inrichting inclusief de infrastructuur, minder angst en zorg oproept, dan op basis van een milieuaanvraag een direct uitvoerbaar plan maken. Vanuit de opdracht om een gedetailleerd bestemmingsplan te maken, dat rechtstreeks zonder uitwerking uitvoerbaar is, en ook de noodzakelijke rechtzekerheid en -bescherming biedt, pleiten wij tenminste voor het handhaven van 33 ha en nadere precisering hiervan op de plankaart.

Ook blijft de SGLA er bij dat het inrichtingsplan zoals bekend is en waarvan uitgegaan wordt, herkenbaar in het plan had dienen te worden opgenomen, zodat er echt sprake zou kunnen zijn van een te beoordelen situatie op verschillende facetten.

Vergroten onzekerheid komst derden

N.B.: ook uit de brief van de PPC van 19 augustus 2002 blijkt, dat de aanwezigheid van de firma Smink een belangrijke, beter gezegd doorslaggevende rol heeft gespeeld in de locatiekeuze. Het is zelfs zover gegaan, dat er een aanvullend MER-onderzoek heeft plaatsgevonden, omdat de firma Smink niet meer uitging van een putlocatie, maar een omkaderd putdepot. Dit was aanleiding voor de provincie voor een aanvullend MER-onderzoek. Door nu ineens de komst van derden mogelijk te maken die waarschijnlijk een nog weer andere inrichting willen, dient eigenlijk de vraag te worden gesteld, of dit niet opnieuw aanleiding is voor een aanvullend MER-onderzoek.

Door de uitvoering van de baggerstort ook ineens open te stellen voor derden worden veel zogenaamde ‘zekerheden’ ineens volstrekt onzeker en onduidelijk. Vragen over economische haalbaarheid, de hele infrastructuur en financiële consequenties in de breedste zin van het woord komen hiermee in een ander daglicht te staan. Elk inzicht wat de gevolgen kunnen zijn als derden tot realisering zullen overgaan ontbreekt, omdat nooit vanuit deze optiek naar dit gebied gekeken is. Zeggen dat een gebied ook open moet staan voor derden, is sneller gezegd, dan geregeld. Een zeer onzorgvuldige besluitvorming.

Hindercontour

Voor wat betreft de hindercontour wordt in het advies verwezen naar de hindercontour zoals vastgelegd in het bestemmingsplan Vathorst. Hier zijn wij het volstrekt niet mee eens. De hindercontour heeft alles te maken met de bron die dit veroorzaakt, te weten: de baggerstort. Die relatie dient dus ook gelegd en opgenomen te worden in dit bestemmingsplan. De SGLA is van mening dat de voorschriften en/of de plankaart hierover geen twijfel mag laten bestaan. Of de hindercontour wordt om het hele plangebied gelegd, of om de feitelijke inrichting zelf, maar niets regelen is gewoon een omissie, die niet in stand mag worden gehouden. De SGLA vindt dat in het advies teveel verwezen wordt naar de milieuvergunning, terwijl het hier gaat om het regelen van de planologische gevolgen. Het feit dat de PPC het regelen van de hindercontour naar de milieuvergunning verschuift en een discussie in dat kader over een verkleining van deze contour niet uitsluit, doet ons het ergste vrezen. Als een plan rechtstreeks uitvoerbaar moet zijn, dienen discussies over de ligging en omvang van de hindercontour niet meer gevoerd te worden, maar deel uit te maken van het bestemmingsplan. Het opnemen van de hindercontour van 500 m is het opvullen van een omissie.

Aanwijzingsbesluit

In het advies wordt voor wat betreft de beantwoording inzake onze bedenkingen tegen het aanwijzingsbesluit verwezen naar de gemeente. Dit bevreemdt de SGLA in hoge mate, omdat juist de provincie verantwoordelijk is voor het keurslijf dat zij Amersfoort heeft opgelegd. Het aanwijzingsbesluit houdt in: gemeente of u schrijft of de provincie doet het voor u. M.a.w. het kan links om, het kan rechts om, maar medewerking aan de baggerstort is onvermijdbaar en dan ook nog, zoals wij, provincie dat voorschrijven c.q. willen. U legt op, maar voor wat betreft de beantwoording op deze bedenkingen verwijst u naar de gemeente. In onze bedenkingen hebben wij voldoende duidelijk gemaakt wat wij van deze aanwijzing vinden. De SGLA verwacht daarop van de initiatiefnemer ook het antwoord.

Het gelijktijdig opleggen van een juridisch bindend recht en zoeken naar alternatieven kunnen wij niet met elkaar rijmen. Het is of het een of het ander. Toch zegt u beiden na te streven. Misschien kan meer duidelijkheid gegeven worden, wat de gevolgen zijn van het vinden van een alternatief als het juridisch recht gevestigd is. Wij betreuren het in hoge mate, dat niet langer naar alternatieven is gezocht.

Tot slot

Het lijkt met de onderbouwing van ons bezwaar misschien bij sommigen dat wij bijna voorstander zijn van een baggerstort op deze locatie. Niets is minder waar. De onherroepelijkheid van de uitspraak van de Raad van State maakt, dat wij onze energie alleen nog maar kunnen steken, in een zo ‘goed mogelijk’ bestemmingsplan, te weten een plan dat voldoende rechtsbescherming en -zekerheid geeft met zo weinig mogelijk nadelige bijeffecten. Zo moet u onze bedenkingen dus lezen.

Wij zien hier een bestemmingsplan dat vooral een plan lijkt te moeten worden, waar overheid en initiatiefnemer zich mogen meten. Van een behoorlijke rechtsbescherming en rechtszekerheid naar de burger vinden wij weinig terug. Voor een plan dat zo omstreden is, vinden wij dit een hele slechte zaak. Dit doet het vertrouwen van de burger in de politiek geen goed. Naast heel veel zaken, zelfs het storten van bagger, is dit ook een verantwoordelijkheid van de overheid.

Als SGLA handhaven wij onze bedenkingen, met verwijzing naar de discussie zoals deze over ‘de bagger’ in Amersfoort gevoerd is en hopen dat uiteindelijk de baggerstort er nooit zal komen.

bedenkingen tegen het gewijzigd vastgestelde bestemmingsplan "Baggerspeciedepot Zevenhuizen 2003", 14 oktober 2003

Aan Gedeputeerde Staten van de Provincie Utrecht

Amersfoort, 14 oktober 2003

Onderwerp: bedenkingen tegen het gewijzigd vastgestelde bestemmingsplan "Baggerspeciedepot Zevenhuizen 2003"

Geachte College,

Hierbij ontvangt u de bedenkingen van de Samenwerkende Groeperingen Leefbaar Amersfoort (SGLA) op het Bestemmingsplan Baggerspeciedepot Zevenhuizen 2003, vastgesteld door de gemeenteraad van Amersfoort op 26 augustus 2003 en het Aanwijzingsbesluit van de Gedeputeerde Staten van Utrecht d.d. 27 augustus 2002, waarin de gemeente Amersfoort verplicht wordt een bestemmingsplan onder voorwaarden te realiseren van een baggerstortlocatie in Zevenhuizen. Onze bedenkingen richten zich enerzijds tegen de niet gehonoreerde zienswijzen (deel 1) en anderzijds tegen de opgenomen wijzigingen (deel 2).

Deel 1 Niet gehonoreerde zienswijzen

1a Het aanwijzingsbesluit

In de zienswijze tegen het bestemmingsplan Baggerspecie Zevenhuizen 2003 heeft de SGLA ook haar bezwaren tegen het aanwijzingsbesluit zelf kenbaar gemaakt. De beantwoording op onze zienswijze komt niet tot onvoldoende tegemoet aan de door ons geuite bezwaren. In de beantwoording door de Gemeente klinkt niets door van de maatschappelijke onrust en de opstelling van de raad, die waarschijnlijk de oorzaak is geweest van de aanwijzing. Wij handhaven onze bezwaren tegen de aanwijzing om de volgende redenen:

Aanwijzing groter dan noodzakelijk baggerdepot inclusief infrastructuur enz.

In het aanwijzingsbesluit van Gedeputeerde Staten is gesteld dat de gronden uitsluitend en exclusief voor het gehele plangebied een baggerberging c.a. mogelijk moet maken, in overeenstemming met het bepaalde in de Tweede partiele herziening van het Streekplan provincie Utrecht en. De SGLA is van mening dat als het zonodig tot een aanwijzing moest komen, de opdracht zich had moeten beperken tot het juridisch mogelijk maken van een op de kaart concreet aangegeven baggerdepot, inclusief bijbehorende activiteiten binnen het zoekgebied. Een baggerberging/speciedepot met een maximale stortcapaciteit van maximaal 2 miljoen m3 conform de Tweede Partiele Herziening van het Streekplan. Daarbij is in het baggerbergingsplan uitgegaan van 35 ha.

Als beleid heeft de provincie uitgesproken dat zij de realisering hiervan overlaat aan de markt en een verzoek van een initiatiefnemer afwacht. Die initiatiefnemer is al jaren bekend, want juist deze marktpartij heeft de doorslag gegeven om Zevenhuizen aan te wijzen als toekomstig baggerspeciedepot. Dat blijkt ook uit de redenen die de Provincie zelf noemt om deze locatie te kiezen, ondanks dat deze locatie niet de meest vriendelijke milieuvariant was. Deze hierna genoemde redenen verwijzen bijna allemaal naar de aanwezigheid van de initiatiefnemer Smink.

¨ Bundeling van de baggerstort met andere bedrijfsmatige milieu activiteiten

¨      Beperking van de verstoring door concentratie van activiteiten

¨      Aanwezige infrastructuur

¨      Initiatief tot realisatie

¨      Een inmiddels doorgevoerde gemeentelijke grenscorrectie

Hoewel er niets over het mogelijk maken door meerdere initiatiefnemers van een baggerberging in de bijlage van het Aanwijzingsbesluit staat, verbaast het de SGLA dat zowel provincie als gemeente dit wel als argument gebruiken om 92 ha aan te wijzen en te bestemmen als baggerberging, terwijl het om een zoekgebied gaat, waarbinnen een beperkt aantal ha bestemd is voor een baggerspeciedepot. Op de plankaart wordt nu het hele gebied zelfs bestemd als ‘baggerspeciedepot’. Terwijl er dus al sprake is van een initiatiefnemer met een inrichtingsplan voor 33 ha (indertijd 37 ha), wordt toch een heel zoekgebied van 92 ha t.b.v. baggeractiviteiten volledig aangewezen als baggerspeciedepot. De SGLA is van mening dat de aanwijzing zich had kunnen en moeten beperken tot een concreet juridisch kader om de vastgestelde maximale stortcapaciteit mogelijk te maken. Waar, binnen dat zoekgebied, de locatie precies komt te liggen, is een gemeentelijke verantwoordelijkheid. De provincie treedt met dit zeer ruim geformuleerde aanwijzingsbesluit in de verantwoordelijkheid van de gemeente. Door echter in de aanwijzing te zetten dat het gehele gebied moest worden bestemd als baggerbergingslocatie is de Provincie verder gegaan dan feitelijk noodzakelijk was. De opdracht had beperkt moeten blijven tot de bekende ca 33 ha. Nu het bestemmingsplan gebaseerd is op een te ver reikende aanwijzing, vervalt de juridische basis voor het bestemmingsplan en dient goedkeuring te worden onthouden.

Initiatiefnemer

De provincie verdedigt de meer dan noodzakelijke omvang van het baggerbergingsgebied, door op te merken dat deze locatie ook voor andere initiatiefnemers open moet staan. Een vreemde constatering, omdat nergens in de bijlage van het Aanwijzingsbesluit hierover iets te vinden is. De provincie heeft al bij de maken locatiekeus besloten om de realisatie van de stortcapaciteit over te laten aan de markt, om binnen milieu grenzen ruimte te geven aan een initiatiefnemer een marktconform initiatief te realiseren. Uit een brief van de provincie aan de gemeenteraad d.d. 19 augustus 2002 blijkt er een initiatiefnemer te zijn. De provincie gaat er in diezelfde brief zelfs vanuit dat het initiatief binnen een redelijke termijn zal resulteren in een milieuvergunning. Het is dan nu een beetje 'flauw' om het anticiperen door de gemeente op het al jarenlange contact tussen het bedrijf en de gemeente af te doen als een "redactie" over een samenwerkingsovereenkomst tussen de gemeente en de firma Smink. Om nu te stellen dat het hele (zoek)gebied open gehouden moet worden voor derden en de inrichting en locatiekeus af te doen als "redactie" is niet in overeenstemming met de handelwijze van de provincie in het doorlopen traject. Heeft de provincie zelf niet meegewerkt aan n.b. een grenscorrectie t.b.v. een baggerberging bij Smink en ook verwachtingen gewekt? De opstelling van de provincie lijkt de suggestie te moeten wekken, dat hier geen sprake is van het bevoordelen van bedrijven of toepassen van willekeur. Het lijkt er bijna op dat de weg opengehouden wordt naar de mogelijkheid van openbaar aanbesteden. Maar de feitelijke aanwijzing én het inmiddels gesloten bestuursconvenant met de gemeente Amersfoort, maar ook met Smink, wijst in het tegenovergestelde! Zeker nu deze bestuursafspraken gemaakt worden of zijn tussen de provincie, de gemeente en Smink, blijkt duidelijk dat er zoals al in onze zienswijze gesteld is, slechts één initiatiefnemer was en is en dat het Aanwijzingsbesluit ter realisering van dit initiatief hiermee in overeenstemming dient te zijn. In de beantwoording op onze zienswijze wordt echter nog steeds vastgehouden aan zaken, die niet aan de orde zijn: namelijk ruimte laten voor realisering door derden en andere inrichtingsmogelijkheden dan nu voorgesteld. Misschien is dat de reden dat geen nadere aanduidingen op de plankaart zijn opgenomen. Dat laat alleen onverlet dat opdracht is gegeven voor een gedetailleerd bestemmingsplan en dat hier niet aan voldaan is. Dat is bij de informatiefolder wel anders, daar staat heel gedetailleerd de inrichting en locatie ingetekend.

Nadelen bij bestemmen hele gebied als baggerspeciedepot

Het hele gebied open houden en ook reserveren voor derden i.p.v. tot een feitelijke baggerberginglsocatie keus te komen, betekent dat moeilijk is te beoordelen, welke ruimtelijk relevante gevolgen een nog te maken locatiekeus voor derden kan hebben. Het hele gebied openhouden en reserveren voor derden betekent ook dat niet voldaan kan worden aan de opdracht in het aanwijzingsbesluit dat het bestemmingsplan de vorm moet krijgen van een gedetailleerd plan. Juist dit laatste pleit er voor om de feitelijke locatiekeus in dit bestemmingsplan zichtbaar te maken. Het zichtbaar maken van de locatiekeuze is ook van belang vanwege het kunnen beoordelen of de infrastructuur toereikend is. Kiezen voor de locatie-Smink betekent in ieder geval dat de aanwezige infrastructuur toereikend wordt geacht. Het achterwege laten van een nadere detaillering benadeelt andere belanghebbenden in hun oordeels- en meningsvorming en belangen. De SGLA constateert een tegenstrijdigheid in het Aanwijzingsbesluit in relatie tot de omvang van het gebied en daarmee de globaliteit en de plicht om tot een gedetailleerd bestemmingsplan te komen dat open moet staan voor meerdere initiatiefnemers. Het exclusief en direct kunnen realiseren van een baggerdepot ontgaat ons bij deze opstelling. De SGLA constateert dat ook hier onvoldoende sprake is van zorgvuldig bestuur.

Positie en bevoegdheid gemeenteraad

Dit aanwijzingsbesluit gaat voorbij aan de serieuze discussie in Amersfoort over alternatieve verwerking van bagger. Het aanwijzingsbesluit gaat niet in, stemt niet af en maakt het bestemmingsplantechnisch onmogelijk om hergebruik te laten prevaleren boven stort, nu en in de toekomst. Gedaan wordt of realisering, praten en verder zoeken naar alternatieven tegelijkertijd mogelijk is, terwijl het bestemmingsplan gewoon het wettelijke recht geeft op uitvoering. Een vreemde gang van zaken. Met het Aanwijzingsbesluit en het vaststellen van het wettelijk ruimtelijk kader is de discussie over wel of geen stort feitelijk beëindigd. Doen alsof er nog volop gediscussieerd kan worden, is misleidend. Wij blijven daarom volhouden dat dit Aanwijzingsbesluit voorbij gaat aan de maatschappelijke onrust en maatschappelijke uitvoerbaarheid, die over het baggerdepot in Amersfoort ontstaan is. Wij hebben weinig vertrouwen in het nu nog serieus zoeken naar alternatieven, of er moeten markteconomische overwegingen aan ten grondslag liggen. Het aanwijzingsbesluit is naar ons oordeel in strijd met behoorlijk bestuur en dient in deze vorm vernietigd te worden. De SGLA is van mening dat ook de gemeenteraad van Amersfoort zich kritischer had moeten opstellen tegenover het Aanwijzingsbesluit. De angst dat de provincie het maken van een bestemmingsplan zou overnemen, is meer leidraad geweest, dan het kritisch kijken naar de aanwijzing zelf.

1b Gedetailleerd bestemmingsplan

De SGLA maakt bezwaar tegen de omvang en globaliteit van dit plan. Uit de voorschriften wordt duidelijk dat de op de plankaart aangewezen gronden voor een baggerspeciedepot waarin de bagger gestort zal gaan worden, een gezamenlijke oppervlakte mag hebben van ten hoogste 33 ha. Alleen al uit dit gegeven blijkt dat het bestemmen van een gebied van 92 ha voor een baggerspeciedepot volstrekt onnodig is en nadere detaillering op de plankaart een logische is. Hoewel de gemeente van mening is dat deze omvang in overeenstemming is met het Aanwijzingsbesluit, is de SGLA een andere mening toegedaan. In het Aanwijzingsbesluit staat dat het bestemmingsplan de vorm moet krijgen van een gedetailleerd plan. Dit bestemmingsplan, druist bij de huidige planopzet in tegen het Aanwijzingsbesluit. Het juridisch mogelijk maken van een baggerberging met bijkomende activiteiten van 33 ha +, rechtvaardigt niet een zoveel groter gebied te bestemmen als baggerspeciedepot. Dit betekent dat het grootste deel van het gebied ten onrechte de bestemming van baggerspeciedepot krijgt.

Ook op basis van andere overwegingen heeft de SGLA bezwaar het hele zoekgebied de bestemming baggerspeciedepot te geven:

1. Een gedetailleerd plan conform de Tweede partiële herziening van het Streekplan is mogelijk.

2. Als zonder verdere uitwerking een baggerspeciedepot mogelijk moet worden gemaakt, had gedetailleerd aangegeven moeten worden op welke locatie precies binnen het zoekgebied het feitelijke en concrete depot zal worden gesitueerd. Een dergelijk meer afgekaderd gebied opnemen op de plankaart vergroot de rechtszekerheid van meerdere partijen (uitwerking woningbouw Vathorst, situatie huidige bewoners, bezwaren mogelijkheid tegen gevolgen van deze ruimtelijke keus, enz.). Alleen door een exacte ligging op te nemen kan bijvoorbeeld beoordeeld worden of de infrastructuur toereikend is, enz. Zo zou eerst de zandopslag onderdeel was van de inrichting zijn, terwijl nu blijkt dat dit een activiteit wordt met een ruimte beslag van enorme omvang en als apart punt is opgenomen. Welke consequenties dat heeft voor de infrastructuur wordt nergens duidelijk.

De SGLA verzoekt de bestemming op de plankaart te beperken tot de "meest gewenste" c.q. feitelijke locatie en de plankaart hiermee in overeenstemming te brengen. De SGLA deelt niet de mening van de gemeente, dat op dit moment niet is aan te geven, welk gedeelte van de gronden als baggerberging zal worden ingericht. De SGLA bestrijdt dit, omdat immers een plan van de firma Smink (zie blz. 21, hoofdstuk 6) als onderlegger voor dit bestemmingsplan functioneert en ook bij de provincie bekend is. Dit blijkt al door de 37 ha t.b.v. de baggerstort terug te brengen tot 33 ha. Samenvattend is de SGLA van mening, dat de gemeente geen gevolg heeft gegeven aan de in het Aanwijzingsbesluit.

1c Hindercontour

In het ontwerp bestemmingsplan was een artikel 4.a.1. opgenomen met betrekking tot de hindercontour, waarin via een wijzigingsbevoegdheid een hindercontour kon worden vastgesteld van 250 m of minder. Tegen dit voornemen ontstond erg veel weerstand, omdat altijd gesproken is over een hindercontour van 500m. Zelfs het Aanwijzingsbesluit is hier duidelijk over. Gezien alle commotie over deze versmalling en ook door raadsleden geuite bezwaren, heeft de wethouder toegezegd, de hindercontour van 250 m te laten vervallen. Door de wijzigingsbevoegdheid in zijn geheel te laten vervallen, kwam ook de hindercontour van 250 m te vervallen. Hiermee zou de hindercontour weer gewoon weer uitkomen op 500m. Echter, nu blijkt uit het vastgestelde bestemmingsplan dat er helemaal geen maatvoering voor een hindercontour is opgenomen. De SGLA maakt hier ernstig bezwaar tegen. Bij het planologisch regelen van een baggerspeciedepot hoort een hindercontour, waarbinnen je als overheid bepaalde activiteiten uitsluit. De SGLA verzoekt de provincie deze omissie te herstellen en de gemeente alsnog op te dragen een hindercontour op te nemen op de plankaart en/of de voorschriften conform eerder gemaakte afspraken hierbij een minimum maat van 500 m te hanteren (zie het Aanwijzingsbesluit). Zeker voor de bestaande woningbouw in Vathorst en Zevenhuizen is dit essentieel en een grote omissie die herstelt dient te worden.

1d Plankaart

De plankaart heeft haar globale karakter behouden en is ongewijzigd vastgesteld. Het terugbrengen van de maximale oppervlakte voor het uiteindelijke baggerspeciedepot van 37 ha naar 33 ha, geeft aan hoe intensief achter de schermen gewerkt wordt aan een nadere precisering. Het moet dan mogelijk zijn om dit concreet zichtbaar te maken op de plankaart. De plankaart is echter een blinde vlek gebleven, alsof het nog steeds om een zoekgebied gaat. De SGLA acht dit in strijd met het aanwijzingsbesluit dat een gedetailleerd plan voorschrijft. Om hieraan te voldoen dient minimaal in te houden dat een concrete stortlocatie binnen dit gebied op de plankaart getraceerd kan worden. Het kaartje opgenomen in de informatiefolder had zijn vertaling moeten krijgen op de plankaart. Ook uit de bestuursovereenkomst met de firma Smink kan worden opgemaakt dat er meer bekend moet zijn over de inrichting. Het feit dat de plankaart niet meer aangeeft dan een gekleurde vlek betekent dat er meer zaken van belang niet zijn aangegeven, zoals infrastructuur, enz. De SGLA verzoekt goedkeuring te onthouden aan de plankaart.

Deel 2 Gewijzigde vaststelling

De gemeenteraad heeft het bestemmingsplan gewijzigd vastgesteld. Op een aantal onderdelen heeft de SGLA bedenkingen tegen de opgenomen wijzigingen.

2a. Schrappen wijzigingsbevoegdheid, opnemen bestuursconvenant

Bij de behandeling van de zienswijzen in de commissie werd ineens een bestuursovereenkomst/convenant tussen provincie, gemeente en de firma Smink gepresenteerd. Dit convenant bleek deel uit te maken van een nota "Ontwikkelingen Vathorst e.o." die voorafgaande aan de vaststelling van het bestemmingsplan werd geagendeerd. Via een amendement werd het nog niet door het college getekende convenant opgenomen in de voorschriften, waardoor het ineens deel uitmaakt van het wettelijke kader van dit bestemmingsplan. In artikel 4.4 van het vastgestelde bestemmingsplan wordt verwezen naar de tekst van dit bestuursconvenant. In de bijlage blijkt het echter om de conceptovereenkomst te gaan, versie 25 augustus 2003. Een vreemde gang van zaken, om een ontwikkelingsvisie die niet ter inzage heeft gelegen op de valreep op te nemen in de voorschriften van het bestemmingsplan, terwijl derden niet kunnen treden in een dergelijke overeenkomst. De status van dit convenant en de gevolgen zijn ons niet geheel duidelijk. In ieder geval is dit convenant geen onderdeel geweest van de ter inzage legging. Met dit stuk wordt een voorschot genomen op de toekomst en worden zaken geregeld die op een andere wijze geregeld hadden kunnen worden, als de provincie minder rigide zou hebben vastgehouden aan het aanwijzingsbesluit of al direct een ander aanwijzingsbesluit had genomen. De SGLA vindt dit een schimmige oplossing. Door de omvang van het gebied groter te maken, dan voor de baggerwerking noodzakelijk is en uitwerkingen ex artikel 11 via het aanwijzingsbesluit uit te sluiten moet kennelijk naar ‘oplossingen’ gezocht worden, die de procedure niet transparanter maakt. De SGLA is het volstrekt eens met het schrappen van de opgenomen wijzigingsbevoegdheid in het ontwerpbestemmingsplan waarmee een stedelijke ontwikkelingen naast het baggerspeciedepot mogelijk werd gemaakt. De provincie was hier terecht op tegen, omdat het komende Streekplan hier niet in woningbouw voorzag. Uit de bestuursovereenkomst valt op te maken, dat hier sprake is van ‘vermeerderd inzicht’ Het is dus de vraag of de wijzigingsbevoegdheid uit het ontwerpbestemmingsplan in zijn bedoeling wel helemaal van tafel is. Formeel wel, omdat deze niet meer in het bestemmingsplan is opgenomen. Maar in de bestuursovereenkomst is nu geregeld dat de Provincie via het Streekplan een afwijkingsbevoegdheid krijgt en erin een Reductiebesluit wordt opgenomen. Dat roept de vraag op welke rechtsbescherming de burger heeft en welke juridische mogelijkheden in de nabije toekomst. Hier krijgt een bestuursovereenkomst een juridisch wettelijke status zonder dat andere belanghebbenden hiertegen bezwaar kunnen maken. De SGLA vraagt zich af tot hoever deze bestuursovereenkomst strekt. Welke mogelijkheid resteert nog om juridisch bezwaar te maken tegen de voorgenomen invulling van Vathorst West en Noord. De SGLA maakt zich grote zorgen over het hele proces.

Daarnaast is nu duidelijk afgesproken in een gezamenlijke overeenkomst met Smink dat de baggerberging er komt. Weliswaar is er ook nog een aparte overeenkomst met de Provincie waarin de afwijkingsbevoegdheid wordt geregeld, en het zoeken naar alternatieven, maar tegelijkertijd wordt gezegd dat in zo’n geval overleg met Smink nodig is. Dat zal dan ongetwijfeld gepaard gaan met financiële consequenties. Bij dit bestemmingsplan ontbreekt een financiële onderbouwing, omdat er van wordt uitgegaan, dat het hier geheel om een particulier initiatief gaat, maar de vraag is of zeker met deze bestuursovereenkomst wel zo is. De vraag is, of de Provincie c.q. de Gemeente bereid zijn om die te nemen? Er mag van worden uitgegaan, dat het in overleg afzien van de baggerstort alleen daarom niet snel genomen zal worden. De SGLA maakt bezwaar tegen het opnemen van het bestuursconvenant in de voorschriften, omdat een bestemmingsplan voldoende instrumenten biedt om hetzelfde te bereiken, maar met een grotere rechtszekerheid en transparanter naar derden. De SGLA verzoekt goedkeuring te onthouden aan de opgenomen bestuursovereenkomst in de voorschriften en te komen tot een bestemmingsplan, waarin deze zaken gewoon helder geregeld worden:: bestemming baggerspeciedepot conform de aanvraag van Smink, meewerken via een wijzigingsvoorstel als alternatieven echt niet haalbaar zijn, meer details m.b.t. infrastructuur, leidingen,, opnemen van hindercontour, enz.

2b Zandopslag

In Paragraaf II, artikel 4 van het vastgestelde bestemmingsplan zijn een aantal wijzigingen opgenomen:

Artikel 4.1.b.

Het laatste deel van dit voorschrift (schuin gedrukt) is nieuw opgenomen,

b. het bewerken van baggerspecie door middel van zandscheiding, en de daarbij horende opslag .

Artikel 4.1.c

In de doelomschrijvingen, artikel 4.1.c is nieuw opgenomen: de opslag van zand en/of grond ten behoeve van de aanleg/inrichting van het baggerdepot. De SGLA vindt dat voor het woord ‘opslag’, het woord ‘tijdelijk’ moet worden toegevoegd. Uiteindelijk gaat het om tijdelijke zandopslag. De SGLA vindt dat voor beide voorschriften geldt dat regels opgenomen dienen te worden, wat er met deze grond gebeurt, als de maximum capaciteit van de stort is bereikt. De SGLA maakt verder voor wat betreft beide wijzigingen bezwaar dat geen nadere detaillering is opgenomen voor wat betreft de maximaal toegestane oppervlakte. Niet duidelijk is of dit binnen de 33 ha valt, of dat hiervoor nog extra gronden worden bestemd. Ook de plankaart, terwijl de opdracht was om een gedetailleerd bestemmingsplan te maken biedt hiervoor geen antwoord. De SGLA is van mening dat dit binnen de 33 ha dient te worden opgenomen en dat dit ook duidelijk in de voorschriften dient te worden opgenomen. De SGLA verzoekt goedkeuring te onthouden aan het bovengestelde.

3 Tot slot

De SGLA maakt om voornoemde redenen en middels de eerder in de procedure ingebrachte zienswijzen, die hier als herhaald en ingelast moeten worden beschouwd, bezwaar tegen het vastgestelde Bestemmingsplan Baggerspeciedepot Zevenhuizen 2003 en verzoekt u goedkeuring aan dit bestemmingsplan te onthouden.

Met vriendelijke groet,

namens de Samenwerkende Groeperingen Leefbaar Amersfoort ( SGLA)

P. de Langen, voorzitter

R. Norp-Kruiderink, vice-voorzitter